Samenvatting

Dit artikel, het tweede in een tweedelige reeks, analyseert de uitslag van de Europese Parlementsverkiezingen en zoomt in op de mogelijke oorzaken van de vermeende ‘ruk naar rechts’. Het onderzoekt welk mechanisme de opmars van radicaal-rechts stuurt. In Oost-Europa hebben nationalistische en conservatieve waarden grote invloed. In Noordwest-Europa is populisme, vaak gevoed door zorgvuldig gepeild onbehagen en versterkt door media-aandacht, de drijvende kracht achter radicaal-rechtse stemmen. De situatie in Frankrijk en Italië ligt wat genuanceerder en hier zal de overheid serieus werk moeten maken van hervormingen. In dit artikel benadruk ik het gevaar van het populisme en het risico dat populisten de media gebruiken als luidspreker en distributeur van hun gedachtegoed. Om democratische waarden te beschermen pleit ik voor contextuele duiding, en feitelijke en inhoudelijke weerlegging van misinformatie. De politiek en de media dienen hun verantwoordelijk hierin te nemen, maar moeten werkelijke misstanden benoemen en rigoureus aanpakken. Laten ze dat na dan wint het populisme en worden ze zelf onderdeel van het probleem.

Photo: Luca Bruno/AP

DEEL II

In het eerste deel van deze tweedelige serie heb ik getracht een verklaring voor radicaal-rechts stemgedrag te vinden in mogelijke sociaaleconomische wetmatigheden dat dat gedrag verklaart. Daarnaast heb ik onderzocht in welke mate hoge inkomensongelijkheid en gevoel van ontbrekend levensgeluk hiervoor bepalende indicatoren zijn. Dit bleek niet het geval. Objectief vergelijkbare omstandigheden leiden niet tot hetzelfde gedrag.

In dit tweede deel probeer ik inzicht te krijgen in het mechanisme achter het succes van de grootste radicaal-rechtse partijen in de EU. Wat voedt het stemgedrag en/of welke (culture) waarden en impulsen worden ingezet om de radicaal-rechtse stem binnen te halen?

De 48 partijen waarin het radicaal-rechts sentiment samenkomt hebben als meest meest voorkomende ideologieën ideologieën combinaties van conservatisme, nationalisme, fascisme, euroscepsis, anti-Islam, anti-immigratie, vaak populisme en soms regionalisme. De meeste daarvan zijn over een drietal fracties verdeeld en er zijn partijen die (nog) van geen enkele fractie deel uitmaakten. De afgelopen weken is er in die samenstelling enorm veel veranderd. De kleinste, met 25 zetels (stand per 11 juli), is European Sovereign Nations (ESN), waar de verdenking van fascistisch gedachtegoed omheen waart en waarvan sommige leden op wel heel goede voet met het Kremlin verkeren. In grootte de middelste partij met 78 zetels, is de European Conservatives and Reformists (ECR), een conservatieve en (deels gematigd) eurosceptische fractie (ooit opgericht door de Conservatieve premier van het VK, David Cameron). Het meest prominente lid daarvan is de PiS, de Poolse ‘Law and Justice’-partij. De zeer recent door de Hongaarse premier Viktor Orbán opgerichte en grootste radicaal-rechtse fractie is echter Patriots for Europe (PfE) met 84 zetels. Het lid met het grootst aantal zetels is daar ‘National Rally’ van Marine Le Pen. De in het vorige EP nog aanzienlijke Identity and Democracy (ID) fractie (toen 73 zetels) is inmiddels compleet leeggelopen.

Hoewel de scheidslijnen redelijk vaag zijn, is de ECR meer nationalistisch conservatief, PfE meer populistisch. Dat brengt ons tot de vraag wat die begrippen nu eigenlijk inhouden. Aan een ideologische duiding van de aantrekkingskracht van de bij ESN betrokken partijen waag ik me vooralsnog niet.

Nationalistisch conservatisme

Het is best lastig harde uitspraken te doen over nationale identiteiten zoals dat min of meer verondersteld wordt als we spreken over nationalistisch conservatisme. In essentie zijn het stromingen binnen de nationale politiek die vaak aanslaan in landen met sterke(re) conservatieve waarden en/of nationalistische traditie. Ik heb me een beeld trachten te vormen van deze (al dan niet) identiteiten. Conservatisme kan in het algemeen gesteld worden tegenover progressivisme (‘liberal freedom’), het begrip nationalisme is echter veel complexer. Ik denk dat dat in deze context vooral geduid moet worden als etnisch nationalisme.

Click on image to access interactive map

De tegenstelling conservatief - progressief is, op basis van diverse onderzoeken die uitgevoerd zijn naar met name verschijnselen die aan vooruitstrevendheid gerelateerd zijn, goed in kaart te brengen. Te denken valt daarbij aan een index, een Liberal Freedom Index, die inzicht geeft hoe landen omgaan met rechten van de LGBTQ+-gemeenschap, het bereiken van klimaatdoelen, het realiseren van sociale vooruitgang, presteren op gendergelijkheid en hoe geluk ervaren wordt. Losgelaten op de EU ontstaat het beeld hiernaast. Duidelijk is dat het (zuid)oostelijke deel van de EU conservatiever is, veel minder ontvankelijk is in het verwezenlijken van progressieve idealen dan het westelijke deel daarvan. Of dit een bewuste keuze is, of louter gebaseerd is op onvermogen, is moeilijk te zeggen.

Click image to access interactive map

Uit een geografisch beperkter onderzoek naar het belang van nationale identiteit in 23 landen waaronder negen binnen de EU door Pew Research Center, doemt een soortgelijk beeld op. Het onderzoek brengt overtuigingen en waarden in kaart gerelateerd aan geboorte, geloof, gebruiken en tradities. Ook hier wordt duidelijk dat het (zuid)oostelijke deel van de EU meer ontvankelijk is voor etnisch-nationalistische gevoelens.

Deze nationalistische conservatieve gevoelens, overtuigingen en waarden zijn cadeautjes voor radicaal-rechtse politici die hier politiek hun voordeel mee willen doen. Er hoeft minder teruggegrepen te worden op populistische manipulatie, omdat het ‘zaadje’ al in het ‘DNA’ van de kiezer zit. Dit verklaart het relatief grote aandeel radicaal-rechtse zetels (35%) voor Oost-Europese partijen in het EP. Niet alle landen uit het oostelijke deel van de EU zijn radicaal-rechts, maar door het zware aandeel radicaal-rechtse zetels in Tsjechië (met 62% het land met de meeste radicaal-rechtse zetels), Hongarije (57%), Polen (49%) en Letland (44%) is het gemiddelde ten opzichte van de rest van de EU relatief hoog.

Alleen in Hongarije (en tot 2023 ook in Polen) heeft een radicaal-rechtse coalitie onder leiding van Viktor Orbán (Fidesz) een meerderheid met regeringsverantwoordelijkheid. Ondanks dat nationalistische conservatieve DNA, vonden Fidesz in Hongarije en tot voor kort de PiS in Polen, gebruikmakend van hun dominante positie in het parlement, het desondanks nodig de persvrijheid in hun land te beknotten. Kennelijk zijn en waren zij als regeringsleiders in die landen dermate onzeker over de kracht van hun eigen politieke boodschap en de ontvankelijkheid voor tegengeluid bij de kiezer, dat zij een ingrijpen bij de media noodzakelijk achtten om het onafhankelijke tegengeluid in de kiem te smoren.

Slovakije is in Oost-Europa een vreemde eend in de bijt, omdat deze geleid wordt door een populistische en pro-Russische links-nationalistische regering, maar die in haar doen en laten net zo opereert als het leiderschap in Hongarije en (voorheen) Polen. In totaal heeft de partij van premier Fico (SMER) 33% van de Slovaakse zetels bij de laatste EP-verkiezingen naar zich toegetrokken.

Dat dit alles een bedreiging is voor de cohesie binnen de EU-waardengemeenschap moge duidelijk zijn; pijnlijk is (zie ook mijn eerdere artikel hierover) dat de EU betrekkelijk onmachtig is gebleken hier tegen op te treden.

Populisme

In het noordwesten van de EU speelt, kijkend naar de drijfveren van radicaal-rechts daar, een andere dynamiek. Objectief beschouwd geven de sociaaleconomische indicatoren daar, op een klein aantal regionale brandhaarden na, weinig aanleiding om op basis daarvan vruchtbare grond voor een radicaal-rechts sentiment te veronderstellen en/of te rechtvaardigen. Ook verschillen in inkomensverdeling of de mate van ervaren levensgeluk leveren hiervoor geen duidelijke indicatoren op. Vergelijkbare omstandigheden in andere landen leveren een volstrekt ander stemgedrag op.

Zelf vermoed ik dat er twee bepalende factoren zijn. In de eerste plaats is er het verschijnsel dat overvloed, behoeftig maakt naar meer. Ik probeer dit uit te leggen aan de hand van een wellicht op het eerste oog wat vreemd voorbeeld: het ‘Vacation Deprivation Report 2024’ van de hand van Expedia. Het stelt vast dat werkers in landen waar het aantal vakantiedagen het hoogst is, het vaakst het gevoel hebben vakantie tekort te komen (‘vacation deprivation’). De in het onderzoek betrokken landen waar de grootste behoefte aan meer verlof bestaat (Duitsland met 84% en Frankrijk met 69%), zijn ook de landen met gemiddeld het hoogste aantal dagen vrij (respectievelijk 29 en 31). In de landen met gemiddeld het minste aantal verlofdagen, de Verenigde Staten (12 dagen) en Japan (19), was de behoefte aan meer verlof met respectievelijk 65% en 53% lager dan die in Duitsland en Frankrijk.

Eenmaal gewend geraakt aan een bepaald niveau van voorzieningen, is de behoefte aan meer groter, en de tolerantie voor minder kleiner. Deze, vooral in welvaartsstaten nadrukkelijker beleefde intolerantie voor tegenslag en het wegvallen van ideologische of sociale kaders (kerk, zuil en/of opvoeders), is mijns inziens de voedingsbodem voor en de verklaring van het succes van het populisme. Waar er collectief een sterke samenleving lijkt te staan, is er individueel nog voldoende reëel leed dat rijp is voor exploitatie. Het is wachten op de populist die erin slaagt dat individuele leed te collectiviseren.

De ene populist is de andere niet, maar zeker is ­– het is immers het beproefde recept in deze kringen – dat een succesvolle populist polariseert door snaren van onbehagen te vinden, te bespelen en uit te melken. Deze snaren kunnen per land (en regio) verschillen en worden door het oplaten van proefballonnetjes op effect getest, gewikt en gewogen. Zo ontstaan per land verschillende populistische thema’s die, afhankelijk van de uitstraling, retorische kwaliteit en raffinement van de populistische leider, al dan niet beklijven en bruikbaar zijn om electoraal mee te scoren. De populist appelleert aan angst voor het onbekende (migratie, Islam), gevaar (veiligheid, bestaansonzekerheid), nostalgie naar het verleden (vroeger was alles beter, ‘normaal’), een niet altijd adequaat opererende of zelfs falende overheid en/of gevoelens van achterstelling door of ten opzichte van een verondersteld bevoorrechte (manipulerende) elite. Deze vorm van rechts-radicalisme is relatief feitenvrij en ontleent zijn kracht aan het uitvergroten van (al dan niet bestaande) verschillen.

Het verschil tussen nationalistisch-conservatief radicaal-rechts en de populistische variant, is het onderliggende mechanisme van de sturing van (latente) sentimenten. Het eerste is veelal intrinsiek cultureel geprogrammeerd en meer te herleiden naar lastiger te beïnvloeden traditionele gevoelens, overtuigingen en waarden als vaderland, familie en/of geloof. Bij populisme worden (sluimerende) sentimenten extrinsiek geactiveerd door zorgvuldig geselecteerde en gestuurde boodschappen van de populist zelf. Het sentiment lijkt bij het populisme kneedbaarder dan bij het nationalistisch-conservatisme. Voor ontvlamming is echter een in mijn ogen cruciale tweede ingrediënt nodig: de media.

De excessieve aandacht binnen de media voor nieuwkomers in de politiek, voor thema’s waar de burger bezorgd over (zou kunnen) zijn, voor de waan van de dag en de laatste hype, leidt tot een wonderlijke dynamiek. Nieuwsrubrieken en actualiteitenprogramma’s, vooral in beeld en geluid, verlenen graag een luisterend oor aan latente onvrede, ongemak en ervaren onrecht en besteden hier disproportioneel veel aandacht aan. De sociale media volgen op de voet en versterken het geluid verder, liefst met links naar reguliere media. Vervolgens wordt geconstateerd dat die beleving gemeengoed geworden is. Zoals het hierboven aangehaalde ’Vacation Deprivation Report’ laat zien, is een bevraagde beleving (‘vind je dat je te weinig vakantie hebt?’) een relatieve en individuele ervaring. Echter, ook al zou deze beleving door veel mensen worden gedeeld, dan is het daarmee nog niet noodzakelijkerwijs een in objectieve zin redelijk gevoel. Door in te zetten op beleving zonder context, dragen de betreffende media bij aan de normalisatie van de door de populisten benoemde thema’s en kort door de bocht-oplossingen, die zonder die aandacht niet of veel minder mainstream zouden zijn.

Het is verbijsterend dat reguliere mediamakers zich onbewust zijn van de rol die zij hier zelf in spelen. Ik pleit niet voor een ‘cordon sanitair’ rond populisme; op termijn werkt dat immers averechts. Wel verwacht ik een evenwichtig en creatief tegengeluid, gebaseerd op feiten, inhoud en contextuele duiding.

Specifiek voor de zuidelijker EU landen Italië en Frankrijk zou ik een aanvullende observatie willen meegeven. Dit zijn landen met een lange historie van burgerlijke onrust met veel protestacties en stakingen. Het zijn daardoor moeilijk te regeren landen. In de periode tussen het einde van WOII en de val van de muur, toen de communisten en socialisten een zeer grote aanhang hadden (met tussen de 35% en 45% van de stemmen in het parlement), kenden beide landen door de maatschappelijke onrust een veelheid aan kabinetten. Hielden deze kabinetten in Frankrijk in die periode van ca. 45 jaar gemiddeld iets meer dan 14 maanden stand, in Italië was dat zelfs slechts iets meer dan 9 maanden. Inmiddels drijven in toenemende mate de taaie en willekeurig ervaren bureaucratie veel mensen tot wanhoop. Daarnaast spelen regionale tegenstellingen een steeds prominentere rol. In Frankrijk is dat Parijs (de elite) versus de rest van het land (‘La Campagne’); in Italië is de Noord (welvarend) -Zuid (arm, verwaarloosd) -kloof steeds zichtbaarder. Waren voorheen de communisten en socialisten de grote aanjagers van radicale actie, nu, zo’n dertig-plus jaar later zijn dat de populisten. Waar in grote delen van Noordwest-Europa weinig objectieve basis voor populisme is, is dit (zeker aan de onderkant van de samenleving) in Frankrijk en Italië anders. Genoemde historie van burgerlijke onrust, bureaucratie en regionale tegenstellingen zijn reëel, en spelen populisten in de kaart. Hier is echt iets aan de hand, wat vraagt om actieve en drastische inspanningen van de overheid om reële, vaak institutionele, tekortkomen aan te pakken. Gelet op de historie en de financiële situatie, is het wel de vraag of de overheid in beide landen dit voor elkaar gaat krijgen.    

Het probleem met radicaal-rechtse thema’s is vaak niet zozeer die thema’s zelf; meestal zijn het legitieme issues die serieuze aandacht behoeven. Ik heb hier ook regelmatig aandacht voor gevraagd in mijn artikelen over de falende overheid, migratie, stikstofproblematiek en bescherming van de democratie en rechtsstaat1. Wat, in mijn ogen, zorgelijk is zijn de zogenaamde ‘gezond verstand’-oplossingen zonder enige contextuele en/of staatsrechtelijke basis, die door populisten worden aangedragen om met die thema’s om te gaan. Oplossingen die – wanneer ze daadwerkelijk geïmplementeerd zouden (kunnen!) worden – in het algemeen veel meer schade aanrichten dan het kwaad dat ze beogen te bestrijden. Telkens als daarbij bochten worden afgesneden, grondrechten in het geding komen, wetten opzijgezet worden en verdragen belachelijk verklaard worden, wordt onze rechtsstaat en democratie uitgehold. Dat mag niet gebeuren en  media zouden hier dan ook geen faciliterende rol in moeten (willen) spelen. Als ‘de media’, uit angst voor de ‘afhakende kijker/luisteraar’, spreekbuis zijn zonder duiding, dan faciliteren zij de populistische boodschap en worden zij onderdeel van het probleem. Wij zouden ons dan ook vanuit dat perspectief tot hen moeten gaan verhouden.

De Brexit als populistisch experiment

Het beste voorbeeld van welke schade een populistische beweging en regering het land en zichzelf aan kan doen, heeft dezer dagen zijn voltooiing gekregen in het Verenigd Koninkrijk. De immer om aandacht verlegen oer-pleitbezorger van Brexit, Nigel Farage, heeft de Britten doen geloven dat de toekomst van het VK buiten de EU beter was dan daarbinnen. Brussel werd afgeschilderd als een geldverslindende, almachtige, ondemocratische, bureaucratische moloch dat de Britten verhindert hun potentieel te verwezenlijken en de springplank bood tot ongeremde immigratiestromen. Geholpen door de aandacht in de media ontstond een zodanige druk op de toenmalige premier Cameron, dat hij zich gedwongen voelde de Britse verhouding met de EU te heronderhandelen en het resultaat daarvan aan de kiezer voor te leggen in een referendum. Het onderhandelingsresultaat was relatief mager, maar waarschijnlijk wel het best haalbare voor de Britten. De misinformatie, leugens en verkettering van ieder kritisch geluid (weggezet als ‘Project Fear) van ‘Vote Leave’ resulteerden in de overwinning van de Brexiteers, het aftreden van Cameron en het uittreden uit de EU.

De niets ontziende, compromisloze stijl is zowel de kracht als het grootste gevaar van het populisme: het heeft een zekere aantrekkingskracht voor sommigen, maar het leidt, als de doos van Pandora, tot noodlottige uitkomsten voor allen als de geest uit de fles is. Na het Brexitreferendum werd drie en een half jaar gesteggeld over wat voor soort Brexit het moest worden. Uiteindelijk werd het door toedoen van de invloedrijke radicaal-rechtse vleugel van de Conservative Party zonder enige onderliggende visie, plan of programma, de meest zware vorm: de EU werd volledig de rug toegekeerd. Nu weer drie en een half jaar later kunnen we het resultaat zien van dit populistisch gepruts. Politiek en economisch staat het VK er slechter voor dan ooit. Het vertrouwen in de regering is ongekend laag (24% tegen een verrassende 39% Brits vertrouwen in de EU!). De Conservatieve partij wordt door de kiezer bedankt voor haar bewezen diensten met een verlies van meer dan twee derde van de zetels die ze in 2019, vlak voor de uittreding uit de EU, bij de laatste verkiezing heeft behaald. Economisch verkeert het VK in zwaar weer en is er sinds het uittreden £425 miljard aan economische groei verdampt, blijft de arbeidsparticipatie achter, stijgt de staatsschuld en bezwijkt de gezondheidszorg onder lange wachttijden en te weinig personeel. Sinds Brexit is het VK overspoeld door 1,9 miljoen vluchtelingen. Uiteraard is de aanstichter van dit alles, Nigel Farage, zich, als klassiek populist van geen kwaad bewust: het (‘mijn’) idee was goed, maar de Conservatieven hebben het in de uitvoering verprutst. De schuld ligt voor brandjes stokende populisten altijd ergens anders.

Tot slot

Het Britse voorbeeld staat niet op zichzelf, maar moet worden opgevat als waarschuwing voor het echte gevaar dat achter het populisme schuil gaat. Het is vaak goed gekleed, goedgebekt en biedt een veilige plek tegen de boze buitenwereld. Eenmaal ontketend is het echter ontembaar, onverzadigbaar, en destructief, met alle gevolgen van dien. Het is de plicht van de media en de politiek zich hiertegen te wapenen en het populisme op punten en komma’s kritisch te benaderen en niet te laten wegkomen met halve waarheden, valse beloften en onrealiseerbare plannen.

Tegelijkertijd moet men eerlijk zijn over echte tekortkomingen en waar vastgesteld, deze ook daadwerkelijk aanpakken. Daarnaast moet de politiek duidelijk, realistisch en aanspreekbaar zijn over haar doelen, de burger hierin meer meenemen, begeleiden en beschermen tegen eventuele excessieve bijwerkingen daarvan. Laten de media en de politiek na hun verantwoordelijkheid hierin te nemen, dan maken zij zich tot onderdeel van het populistische probleem.

1) Lijst van artikelen: