Samenvatting
Dit artikel, in twee delen, analyseert de uitslag van de Europese Parlementsverkiezingen en zoomt in op de mogelijke oorzaken van de vermeende "ruk naar rechts". Het eerste deel onderzoekt sociaaleconomische factoren en regionale verschillen binnen de EU. Het blijkt dat de opkomst van radicaal-rechts geen logische of objectief vast te stellen relatie heeft met sociaaleconomische of andere voor de hand liggende factoren. Vergelijkbare omstandigheden tussen landen leveren totaal verschillende politieke uitkomsten op. Het tweede deel van deze serie gaat op zoek het naar het mechanisme achter het succes van de grootste radicaal-rechtse partijen in de EU.
Photo: (EPA-EFE: ANGELO CARCONI)
De Europese verkiezingen liggen nu een maand achter ons, en het stof van de politieke verschuivingen is nu pas een beetje neergedaald. De eerste week van juli is waarschijnlijk de meest hectische in de Europese politiek in lange tijd.
In de eerste plaats was daar op 4 juli de vervroegde Britse verkiezing van hun Lagerhuis dat, hoewel het VK geen lid meer is van de EU, veelzeggend was, enerzijds in het totaal vermijden van het ‘Brexit’-woord en tegelijkertijd een (nieuw) referendum was over de wijsheid de EU de rug toe te keren. ‘Taking back control’, maar nu door Labour om orde te scheppen in de, door de vooral intern hopeloos verdeelde radicaal-rechtse Conservatieven, gecreëerde chaos.
Vervolgens, op 7 juli, vond de tweede ronde plaats van de verkiezing van de Franse Assemblée nationale, hun Tweede Kamer. Deze verkiezing is door velen zeer bekritiseerd en werd zeer onverwacht door president Macron onmiddellijk na het grote verlies van zijn partij bij de verkiezing van het Europese Parlement (hierna EP) en de grote winst van het radicaal-rechtse blok ‘Rassemblement National’ (hierna RN, voorheen bekend als Front National) bij de EP), uitgeroepen. In de eerste ronde van die verkiezing op 30 juni, kwam precies de helft van de toen, op basis van een absolute meerderheid van 50% reeds verdeelde zetels, in handen van het RN. Daarmee leek de tweede ronde van de verkiezing zeer spannend te worden, en een forse ruk naar rechts in Frankrijk bijna onvermijdelijk. Groot was de opluchting toen het RN in de tweede ronde nog maar 20% van de beschikbare zetels binnen haalde. Ondanks een ‘rechtse’ winst van 70 van de 577 zetels, bleek een radicaal-rechtse greep op de Franse politiek voorkomen. Vooral ‘links’ heeft enorm kunnen profiteren van de in allerijl door linkse en centrumpartijen uitgerolde strategie, door in ieder kiesdistrict alleen hun sterkste kandidaat naar voren te schuiven.
Het derde gedenkwaardige moment vond plaats met de oprichting van een nieuwe radicaal-rechtse fractie binnen het EP, de ‘Patriots for Europa’ (PfE). Binnen dit blok zijn 15 partijen met een nationalistische, populistische, eurosceptische en/of anti-immigratie ideologie verenigd. Op dit moment (13 juli) telt het blok 84 zetels, maar inmiddels hebben vier andere partijen in het EP met in totaal 30 zetels aangegeven mogelijk ook toe te willen treden tot dit blok. Het is daarmee (zowel voor als na toevoeging van de additionele zetels) de derde grootse groep in het EP geworden.
Tot slot hebben op 10 juli een achttal partijen, waarvan een aantal met uitgesproken fascistische trekjes, een nieuwe Europese fractie in het EP gevormd, ‘Europe of Sovereign Nations’ (ESN). Deze groep, onder aanvoering van Alternative für Deutschland (AfD) met 14 zetels, bezet in totaal 25 zetels in het EP en schaamt zich niet voor het onderhouden van warme banden met Rusland.
De Europese politiek is in beweging maar het is eigenlijk nog onduidelijk naar welke kant. Is radicaal-rechts definitief aan de winnende hand of haken kiezers af zodra duidelijk wordt in welke mate deze partijen een gevaar vormen voor de democratie, welvaart, structuur en het aanzien van hun land?
Hoewel ik het gevaar voor een ruk naar rechts zeker niet wil bagatelliseren, integendeel eigenlijk, blijft bij mij de indruk hangen dat hiermee de radicaal-rechtse partijen (een verzamelnaam voor alles dat conservatief nationalistisch, rechts-populistisch, eurosceptisch, anti-islam of anti-immigranten is), te veel eer wordt toegezwaaid. Bij de recente verkiezing van het EP waren 720 zetels te verdelen. Daarvan zijn er, ten opzichte van de vorige verkiezingen in 2019, 39 meer in handen gekomen van radicaal-rechtse partijen. Bezetten zij na de verkiezingen van 2019 tezamen 159 zetels, nu zijn dat er 198. Uiteraard is het zorgelijk dat dit iets meer is dan 27% van alle in het EP beschikbare zetels, maar om nu bij een omslag van 5,3% van de zetels van een ‘ruk’ naar rechts te spreken, gaat mij te ver. Het is ook belangrijk vast te stellen dat de tolerantiegrens voor radicaal-rechtse politiek van land tot land verschilt. Waar radicaal-rechtse zetels bij de EP-verkiezing in Frankrijk goed zijn voor 43,2% van de stemmen (↑14,8%) heeft dit, tot de verkiezingen van 7 juli, tot betrekkelijk weinig publieke afkeuring op straat geleid. In Duitsland daarentegen, is wekenlang geprotesteerd tegen AfD en heeft die partij minder dan de helft van het Franse aandeel in radicaal-rechtse zetels gehaald, namelijk 15,6% (↑3,1%). Buiten het voormalige Oost-Duitsland en in Berlijn, heeft AfD in geen enkel kiesdistrict de meerderheid weten te behalen.
Er zijn diverse analyses losgelaten op het waarom van de verrechtsing. Vrees voor de gevolgen van immigratie, kansenongelijkheid en Brusselse regeldrift worden vaak genoemd. Daarnaast spelen angst voor het onbekende (nationalisme), en hang naar het vertrouwde (conservatisme) een rol bij de rechtse stem. Uiteraard zijn alle verklaringen in mindere of meerdere mate plausibel. Tegelijkertijd blijft echter het gevoel hangen dat er, met name in West-Europa, andere invloeden meespelen die veelal onderbelicht blijven.
Sociaaleconomische indicatoren
Dit is voor mij aanleiding te kijken hoe de EU er in sociaaleconomisch opzicht voor staat. Een zeer uitgebreide analyse is mogelijk met de EU Social Progress Index 2024-tool. Hierbinnen worden 240 Europese regio’s vergeleken binnen drie dimensies (basisbehoeften, fundamenten van welbehagen en kansen), elk bestaande uit vier componenten die samen weer in totaal 53 indicatoren bestrijken. Waar 100 het EU-gemiddelde is, lopen de scores voor de individuele regio’s uiteen van 52,2 (laag) voor Noordwest-Bulgarije tot 132,1 (hoog) rond Helsinki in Finland. Het is de moeite waard om eens de tijd te nemen om met deze interactieve tool te spelen. Het geeft een goed beeld van de ‘issues’ die in de verschillende regio’s spelen. Veiligheid is een belangrijk thema in Frankrijk, terwijl mindere prestaties in het volwassenenonderwijs (universiteit, levenslang leren), weer heel nadrukkelijk een issue is in Duitsland. Ook opvallend zijn de matige scores in Spanje en het voormalige West-Duitsland ten opzichte van Polen en Oost-Duitsland in het basis- en middelbaar onderwijs.
Laten we de verschillende delen van de EU nader onder de loep nemen.
Oostelijke deel van de EU
Duidelijk wordt dat de voorheen onder de invloedsfeer van de voormalige Sovjet-Unie vallende regio’s en staten aan de oostflank van de EU, het sociaaleconomisch het zwaarst hebben. Na 35 jaar is de systeemrot van het communisme nog steeds zichtbaar in alle aspecten van het sociaaleconomisch functioneren van die staten. Er is daar een sterke correlatie tussen de lage positie in de index als geheel en de slechte score op thema’s als inclusiviteit, zelfbeschikkingsmacht, vertrouwen in het systeem en gezondheidszorg. Het zijn regio’s waar nationalistische en conservatieve waarden grote invloed hebben en de EU als een verre, maar vaak ook bemoeizuchtige tante wordt beleefd. Dit heeft uiteraard ook gevolgen voor de wijze waarop de politiek zich verhoudt tot de kiezer. Radicaal-rechts is groot in drie voormalige Oostbloklanden: Tsjechië (62% van alle zetels gingen daar naar radicaal-rechtse partijen), Hongarije (57%) en (nog steeds) Polen (49%), hoewel het aantal in beide laatstgenoemde landen fractioneel lager was dan bij de vorige EP-en. Opvallend is dat deze drie landen juist de landen zijn waarbij het gevecht tegen buitenlandse inmenging (het Russische communisme) tot opstand heeft geleid. Bij de acht andere landen in het oosten van de EU is het aandeel radicaal-rechtse zetels veel lager, gemiddeld bijna 20%. Deze uitslagen laten zien dat er niet noodzakelijkerwijs een direct verband bestaat tussen het succes van radicaal-rechts en de sociaaleconomische omstandigheden in betreffende regio’s. Gelijke omstandigheden leveren geen vergelijkbaar resultaat op. Het oostelijke deel van de EU is ‘goed’ voor 74 radicaal-rechtse zetels in het EP (op een totaal van 208 zetels voor die regio).
Zuidelijke EU
Ook Griekenland, Malta, Italië en Spanje (vooral het zuidoostelijke deel daarvan), blijven in sociaaleconomisch opzicht achter bij het gemiddelde in Europa. Waar dat op Malta tot een zetelaantal van 0% voor radicaal-rechtse partijen leidt, is dit in Spanje 14,8%, op Cyprus bijna 17%, en in Griekenland 19%. In Italië, ondanks een verlies van 3 zetels, is het aandeel radicaal-rechtse zetels meer dan twee keer zoveel: 42% (32 van de 72)! De sociaaleconomische tekortkomingen zijn in het zuidelijke deel van de EU overigens meer divers en minder dramatisch dan in het oostelijke deel van de EU. Specifiek voor Italië vallen een relatief laag opleidingsniveau, een hoog niveau van jeugdwerkloosheid en een gering vertrouwen in de institutionele kwaliteit van het overheidsfunctioneren op. Nationalistische en conservatieve thema’s spelen in dit deel van Europa, met Griekenland als uitzondering, minder een rol. Het soort kracht achter het radicaal-rechtse stemgedrag lijkt anders dan in het oostelijke deel van de EU en heeft een meer populistisch karakter. Het zuidelijke deel van de EU is de thuisbasis van 48 radicaal-rechtse zetels in het EP, waarvan slechts 16 buiten Italië (op een totaal van 191 voor die regio).
Noordwestelijke EU
Het noordwestelijke deel van de EU presteert in sociaaleconomisch opzicht gemiddeld het sterkst. Op bijna alle indicatoren zijn de regio’s in dit deel van de EU beter af dan elders. Het is daarom opmerkelijk dat Frankrijk en Duitsland wel degelijk op een aantal belangrijke indicatoren buitengewoon slecht scoren. Frankrijk doet het extreem slecht als het gaat om diefstal en persoonlijke veiligheid en kampt met hoge (jeugd)werklooshed. Duitsland worstelt, opmerkelijk genoeg vooral in het westen, met sterk achterblijvende prestaties in het onderwijs (inclusief opvallend hoge uitstroom in het vervolgonderwijs, lage participatie in het tertiaire onderwijs en in her- en bijscholingsprogramma’s voor werkenden) en in digitale vaardigheden. Op alle overige indicatoren zijn de uitkomsten, op een klein aantal uitschieters na, voor beide landen gemiddeld tot bovengemiddeld. Ondanks de in absolute zin hoge sociaaleconomische prestaties zijn er door radicaal-rechtse partijen 76 zetels veroverd in de noordwestelijke EU (op een totaal regionaal aantal zetels van 321).
Een dieper inzicht in de uitkomsten van de meeste van de 53 aan de EU Social Progress Index 2024 ten grondslag liggende indicatoren, is hier te vinden.
Om het beeld te completeren heb ik een tweetal additionele indicatoren toegevoegd: als maatstaf van inkomensongelijkheid (i) de verdeling van het totale nationale persoonlijke inkomen over de bevolking, en als indicator van mogelijke onvrede (ii) de mate van ervaren levensgeluk.
Inkomensverdeling
Voor een wat toegankelijkere blik op de inkomensverdeling, kijk ik naar de verdeling van het totale persoonlijke inkomen over de bevolking. Dit geeft een beeld in de mate van inkomens(on)gelijkheid in een land. Dit is een element dat in de Social Progress Index niet is meegenomen, maar in de discussie over een vermeende tegenstelling tussen ‘volk’ en ‘elite’ wel een rol speelt. Het wordt niet vaak expliciet benoemd, maar wel degelijk (impliciet) verondersteld.
Ook deze invalshoek biedt echter onvoldoende basis van waaruit radicaal-rechts stemgedrag kan worden begrepen en te verklaren valt. Oost-Europese landen zitten zowel boven als onder in de schaal van lage(re) en hoge(re) inkomensongelijkheid. De inkomensverdeling in landen met het hoogste aandeel radicaal-rechtse zetels in het EP, is niet significant anders dan die waarin dat aandeel veel lager is. Een land als Ierland bijvoorbeeld (0% radicaal-rechts in het EP), kent een inkomensverdeling die niet veel afwijkt van Hongarije (waar het aandeel radicaal-rechts 52,4% is).
Ervaren levensgeluk
Een andere indicator die mogelijk kan bijdragen aan een beter inzicht in toename in radicaal-rechtse zetels in het EP, is het ervaren levensgeluk. Als onvrede brandstof is voor extreme politieke keuzes, dan zou hierin een belangrijke aanwijzing besloten moeten liggen. De meest recente versie van de World Happiness Report (maart 2024) onderzoekt hoe ondervraagden de kwaliteit van hun leven beoordelen op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 hun slechtst denkbare leven voorstelt, en 10 hun best denkbare leven. De uitkomsten laten zien dat het ervaren levensgeluk in Noordwest-Europa het hoogst is (vooral onder ouderen), terwijl dat in Oost- en Zuid-Europa precies andersom is. We zien daar lage(re) scores op ervaren levensgeluk, waar de jeugd weer aanmerkelijker positiever is dan de ouderen. Toch is ook hier weer slecht een duidelijke correlatie te ontdekken met extreem stemgedrag. Burgers in Bulgarije (in zo ongeveer ieder lijstje de laatste), Griekenland, Kroatië en Portugal ervaren alle een zeer laag levensgeluk, maar dat vertaalt zich maar ten dele in extreme politieke keuzes. De meest radiaal-rechtse landen Tsjechië (61,9% rechts-radicale zetels in EP 2024), Hongarije (52,4%), Frankrijk (43,2%), Italië (42,1%) en Polen (37,7%) staan tussen landen, waar ervaren levens(on)geluk niet tot vergelijkbare politieke keuzes leidt. Ook hier geldt dus dat deze indicator geen objectief voorspellende of verklarende waarde heeft.
Wat mij betreft is de conclusie uit het voorgaande dat het ondoenlijk is radicaal-rechts stemgedrag te verklaren uit objectieve feiten en omstandigheden. Er is geen wetmatigheid of correlatie te ontdekken tussen de uitgebrachte stem en de sociaaleconomische omstandigheden of de mate van ervaren levensgeluk in een land. Dit neemt niet weg dat er andere katalysatoren kunnen zijn die de radicaal-rechtse stem mobiliseert. Daar hoop ik een antwoord op te vinden in het tweede deel van deze serie: wat is het mechanisme achter het succes van de grootste radicaal-rechtse partijen in de EU? Wat voedt het stemgedrag en welke waarden en impulsen worden ingezet om de radicaal-rechtse stem binnen te halen?