Op 15 maart a.s. vinden er verkiezingen plaats voor de Provinciale Staten, Waterschappen en (indirect) de Eerste Kamer. Bij de Provinciale Statenverkiezingen worden de leden van de Provinciale Staten gekozen die op hun beurt weer de gedeputeerden, het algemeen bestuur van de provincie, kiezen die het bestuur vormen van de provincie. Provincies hebben specifieke bevoegdheden en taken op terreinen als ruimtelijke ordening, duurzaamheid en milieubescherming, regionale economie en cultuur, fungeren vaak als een gebiedsgerichte regisseur/coördinator en houden toezicht op de kwaliteit en financiële stabiliteit van gemeenten.
Het algemeen bestuur van Provinciale Staten wordt gevormd door de commissaris van de Koning en Gedeputeerde Staten tezamen. Deze houden zich bezig met het voorbereiden en uitvoeren van provinciale besluiten. Gedeputeerden worden benoemd door Provinciale Staten. Hoewel ieder van de gedeputeerden een eigen takenportefeuille binnen het bestuur heeft, worden beslissingen collectief genomen, met andere worden er is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid.
Mede in dit licht is het interessant dat in veel provincies het algemeen bestuur gevormd wordt door een brede coalitie, die in de landelijke politiek zelden tot nooit in die samenstelling te zien is.
Waar partijen als GroenLinks en SGP om verschillende redenen in de landelijke politiek geen regeringsverantwoordelijkheid nemen, is dat in de provincies wél het geval. Juist op provinciaal niveau leent het programma van GroenLinks (duurzaamheid, milieu, klimaat) zich goed voor het omzetten van woorden in daden. Dat is bij een ander GroenLinks-stokpaardje als inkomensongelijkheid minder het geval. Bovendien speelt een rol dat de financiën van de provincies binnen het keurslijf van de Provinciewet/-fonds strak gereguleerd zijn. Meer begroting krijgen kan binnen dat provinciale kader niet en te veel schuiven tussen beleidsterreinen stuit op weerstand van coalitiegenoten.
De SP, PvdD, 50PLUS, PVV en FvD (bij de verkiezingen voor Provinciale Staten in 2017 samen goed voor 35%(!) van de zetels) waren in geen enkel bestuur vertegenwoordigd. Is dit bij hen het gevolg van een zelfgekozen isolatie door bijvoorbeeld compromisloosheid of het willens en wetens ontlopen van verantwoordelijkheid? Of is het juist het gevolg van uitsluiting door de andere partijen uit partijpolitieke overwegingen? Wat er ook van zij en hoe een en ander naar buiten wordt verpakt, het afhaken van een derde van de vertegenwoordigde stemmen (en daarmee zetels) heeft politieke gevolgen. Het leidt noodgedwongen tot brede(re) coalities die waarschijnlijk ook een langere formatietijd kennen en coalitieakkoorden die gevoelige kwesties suboptimaal benaderen. Of dit de bestuurskracht ondermijnt, op langere termijn kostenverhogend werkt en/of tot verschuivingen in geldstromen heeft geleid of uiteindelijk juist de daadkracht vergroot, zou een interessant onderzoeksthema kunnen zijn voor een promovendus.
Het grootste probleem lijkt mij echter dat de stemmers op partijen die niet vertegenwoordigd zijn in Gedeputeerde Staten met hun stem nagenoeg niets hebben bereikt. Partijen die compromissen schuwen stellen zich buiten het ‘systeem’, wekken verwachtingen die slechts leiden tot (nog meer) teleurstelling en, ook niet onbelangrijk in dit verband, de zo verketterde ‘elite’ blijft gewoon ‘de lakens uitdelen’.
Eerste Kamer
De verkiezingen voor de Provinciale Staten is er een, waarbij het nimmer echt duidelijk is waarvoor gekozen wordt. Heeft de kiezer het oog gericht op de zo goed mogelijke vertegenwoordiging van zijn belangen in zijn provincie, of gaat het toch om het grotere, landelijke plaatje? De zetelverdeling in de Eerste Kamer, via de Provinciale Staten getrapt gekozen, heeft een grote invloed op de bestuurbaarheid van het land. In dit verband is het overigens wel opmerkelijk dat als je kijkt naar het daadwerkelijke stemgedrag in de Eerste Kamer gedurende de huidige zittingsperiode, het juist de oppositiepartijen PvdA, GroenLinks en SP zijn, die vaker dan coalitiepartijen vóór wetsvoorstellen hebben gestemd. Beide laatstgenoemde partijen hebben zelfs nooit regeringsverantwoordelijkheid genomen. Wellicht dat de voorstemmen juist te verklaren zijn uit het feit dat er zonder compromissen, bij de huidige samenstelling van de Eerste Kamer, geen besluitvorming mogelijk is in dit land. Uiteindelijk is gedurende de huidige zittingsperiode van de Eerste Kamer slechts vier keer, door een verenigd front van oppositiepartijen ter rechter- en linkerzijde, een wetsvoorstel afgewezen. Voor een vijfde wetsvoorstel geldt dat deze in de Eerste Kamer is verworpen door een gewijzigd inzicht van vrijwel de hele Kamer (met uitzondering van D66) vanwege de lastige uitvoerbaarheid daarvan.
Dit laat onverlet dat naarmate de steun voor het kabinet in de Eerste Kamer smaller wordt om zonder gelegenheidscompromissen beleid uit te voeren, regeren lastiger wordt. Daarmee vormt de Eerste Kamer een zekere hefboom op de macht voor die partijen die geen regeringsverantwoordelijkheid dragen in de Tweede Kamer. Dit ondermijnt de machtspositie van partijen in de Tweede Kamer die (nog) niet in de Eerste Kamer vertegenwoordigd zijn en maakt het de macht van die partijen die (inmiddels) minder vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer relatief sterker. Hoe democratisch is dat? Dat heeft toch weinig te maken met de aan de Eerste Kamer toegedachte heilzame werking als ‘Chambre de Refelection’? Het voordeel is wel dat het zoeken van steun buiten de coalitie weer een breder draagvlak oplevert.
Het, in mijn ogen grotere nadeel is echter, dat de daarvoor noodzakelijke compromissen (iets dat in een kabinet dat uit vier partijen bestaat al tot lastig uitlegbare resultaten leidt), nog dubbelzinniger zijn en lastiger uitvoerbaar blijken. Sinds het kabinet Balkenende IV na de Provinciale Statenverkiezingen in 2010 haar steun verloor in de Eerste Kamer, kon een zittende regering vanuit die hoek nog maar 30% van de tijd terugvallen op volledige regeringssteun vanuit de Eerste Kamer. Waar die steun er was, bedroeg die slechts twee of drie zetels. Waar die ontbrak, kwam de regering in het slechtste geval vijftien zetels tekort.
Wijzigingen in de samenstelling van de regeringssteun in de Eerste Kamer vinden plaats na iedere verkiezing van óf de Tweede Kamer óf die van Provinciale Staten. Aangezien aan het kabinet Rutte IV dezelfde partijen deelnemen als in Rutte III, is er in de afgelopen vier jaar geen verandering geweest in het aantal zetels regeringssteun in de Eerste Kamer.
De relatie tussen het vertrouwen van de burger in de regering en het verloop in vertegenwoordiging van regeringspartijen in de Eerste Kamer is wat mij betreft onduidelijk. Ik zie daar geen voorspellende waarde in. Dat zegt overigens niet dat het huidige negatieve sentiment rond het vertrouwen in onze regering geen gevolgen zal hebben bij de samenstelling van de Eerste Kamer na de Provinciale Statenverkiezing van 2023. Op grond van de peilingen zal dat wel veranderen. Op grond van de meest recente Peilingwijzer (22 februari 2023) heb ik getracht de uitkomsten daarvan te extrapoleren naar een mogelijke samenstelling van de Eerste Kamer na de verkiezing van de Provinciale Staten op 15 maart.
Op basis hiervan zou de coalitie vijf zetels terugvallen in de Eerste Kamer en uitkomen op 27 zetels. Het hierboven als ‘Links midden’ aangeduide blok verliest een zetel, het als ‘Links’ aangeduide blok wint twee zetels en het als ‘Rechts’ aangeduide blok wint een zetel. Niet duidelijk is waar de naar verwachting grote winnaar van 2023, de BBB staat.
In het door Kieskompas voor de provincie Noord-Holland vastgestelde ‘Politieke Landschap‘, maar ook landelijk, wordt de BBB op basis van haar programma in de matig links-conservatieve hoek geplaatst. Minder conservatief en meer links dan de VVD en het CDA, en minder links en minder progressief dan D66 en de CU.
Politiek Landschap uit Kieskompas Noord-Holland voor de Provinciale Statenverkiezing van 2023
Op basis van de gemaakte extrapolatie komt de BBB uit op 6 zetels in de eerste Kamer, maar het zou zo kunnen dat het er meer worden. Of de coalitie kan rekenen op de steun van de BBB zal afhankelijk zijn van de wijze waarop de regering omgaat met de positie van boeren in de ‘Stikstofdiscussie’. Onderhandelingen over een mogelijk te sluiten landbouwakkoord lopen zeer stroef. Dat verbaast niet omdat er geen zekerheid is over het aantal door betrokken partijen te verwerven zetels in de Eerste Kamer na de komende Provinciale Statenverkiezingen. Boeren hebben belang bij een grote steun voor de BBB en zullen niet gemotiveerd zijn nu al concessies te doen. Op basis van de huidige inzichten zal de BBB na de verkiezingen in provincies met veel gemeenten met minder dan 50.000 inwoners (39,5% van de bevolking boven de 17 jaar woont daar) waar zij de meeste binding mee heeft, een stuk sterker staan.
Uiteindelijk moeten zowel de boeren als de Tweede én de Eerste Kamer akkoord gaan met het (eventueel) te sluiten landbouwakkoord. Dit vergt stuurmanskunst van alle betrokkenen. Lukt dat niet, dan is de kans groot dat we nog jaren blijven hangen in een ongewenste barricadestrijd tussen ‘Stikstofridders’ enerzijds en ‘Vrije boeren’ anderzijds. Dit zou verlammend werken op een breed scala aan zaken als de bouw, verduurzaming, perspectief voor de landbouw, vertrouwen in de overheid en de regering in het bijzonder, etc. Dit kan niet de richting zijn waarin we willen gaan. Boeren moet een reëel toekomstperspectief geboden worden. Daar horen meer dan redelijke uitkoopregelingen bij voor die boeren die niet langer actief mogen zijn in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden. Tegelijkertijd moet ook de stikstofuitstoot – zeker ook met het oog op de noodzakelijke biodiversiteit in ons dicht bevolkte land – terug naar de Europees overeengekomen ondergrenzen.
Stikstof is met stip het belangrijkste thema van deze verkiezingen, hoe graag partijen het ook over andere belangrijke thema’s als klimaat of migratie willen hebben. Het staat vast dat de regering op het stikstofdossier grote stappen zal moeten zetten. Het zal aanzienlijke financiële offers vergen om de plooien glad te strijken, de harde eisen van de boeren van tafel te krijgen én het stikstofbeleid in overeenstemming met de juridische kaders (en de uitspraken van de Raad van State dienaangaande) uit te werken.
De regering doet er goed aan geloofwaardige stappen te zetten rond de dossiers die Nederland de laatste jaren in de greep houden: Toeslagenaffaire, Compensatie slachtoffers gaswinning en Stikstof. Deze problemen moeten van tafel en binnen een duidelijk, realistisch en ruimhartig kader worden opgelost binnen een tijdspanne die perspectief biedt voor de betrokkenen.
Het staat vast dat dit gebeuren gaat, de vraag is alleen nog hoe. De Groene Amsterdammer van 2 maart 2023 (geen link, alleen toegankelijk voor abonnees) is duidelijk in haar analyse. De overheid mist na vijftien jaar bezuinigingen intrinsieke beleids- en uitvoeringskracht op ministeries en daarmee het vermogen te anticiperen op ontwikkelingen, daarop beleid te maken en het vervolgens vlekkeloos uit te voeren. Deze beweging is ingezet door Balkenende IV onder leiding van het CDA, de PvdA (naar het schijnt met enthousiasme) en de CU. Onder Rutte IV worden nu de eerste stappen gezet om daar verandering in te brengen, maar het is te laat en te weinig. Ook hier moeten we reëel in zijn; wat over een periode van vijftien jaar is afgebroken, kan niet met het omzetten van een schakelaar in een keer hersteld worden. Dit kost tijd, zeker als we ook eisen stellen aan de kwaliteit van de oplossing.
Dit neemt niet weg dat de Stikstof-, Aardgas- en Toeslagendossiers zonder onredelijke belemmering van Haagse bureaucratie met dezelfde voortvarendheid behandeld moeten worden als een Nationale Ramp. Hiervoor zouden van de betrokken ministeries onafhankelijke uitvoeringsorganisaties moeten worden opgezet. Het vertrouwen moet terug. Betreffende organisaties moeten, met mogelijkheid van beroep voor de gedupeerden, uitspraken kunnen doen over compensatie voor te lijden en geleden materiële en onder omstandigheden immateriële schade.
Is best goed, goed genoeg?
Nederland staat in veel lijstjes die ons politiek functioneren wegen, in de top 10. Dat is niet slecht, maar onze positie verzwakt jaar op jaar wel. Er is twijfel over de politieke stabiliteit in ons land. Daar zijn zoals hiervoor geschetst gegronde redenen voor. De overheid moet weer een betrouwbare partij worden in het maatschappelijke verkeer. Een versnipperd politiek spectrum helpt hierbij niet. Het neerleggen van onmogelijke, op maakbaarheidsidealen en politiek wensdenken gebaseerde uitvoeringsopdrachten, of bij van kennis en middelen leeggezogen ministeries en uitvoeringsorganisaties, helpt ook niet. De politieke cultuur moet anders, maar ook de inrichting van ons politieke bestel. Ik heb hier vaak over geschreven, voor het laatst in oktober 2021: Politieke systeemdwaling (II) – (On)bestuurbaarheid en (ongeremde) tegenmacht. Mijn oplossing haakt aan bij hetgeen in Scandinavische landen inmiddels gemeengoed is: afschaffen Eerste Kamer in combinatie met de verhoging van de kiesdrempel. Niemand kan deze landen beschuldigen van een gebrek aan democratie, ineffectief bestuur, slechte politieke moraal, het wegdrukken van ongewenste geluiden, etc. In elk representatief lijstje op dit vlak staan deze Noord-Europese landen eervol bovenaan.
Versnippering van het politieke landschap en tweekamerstelsels in het politieke besluitvormingsproces komen de bestuurbaarheid van een land niet ten goede. Evenmin levert het een betere kwaliteit van de politieke besluitvorming op. Sinds Pim Fortuyn is in Nederland de onevenredige nadruk gelegd op absoluut doorgevoerde democratische representatie zonder het belang van goed bestuur mee te wegen: burgers zouden zich zoveel als mogelijk moeten herkennen in de politiek. De realiteit wijst echter uit dat dit in Nederland niet zo heeft uitgepakt. De prijs die betaald wordt voor deze absolute representatie binnen twee, elkaar in de wurggreep houdende Kamers, is te hoog en heeft het vertrouwen juist verder uitgehold. In ons systeem hebben we een overrepresentatie van polariserende politieke partijen. Zij dragen geen realistische alternatieven aan, tonen geen bereidheid bestuursverantwoordelijkheid te dragen, maar putten zich uit in het voeden en bevorderen van politiek onbehagen. Dit werkt onzekerheid in de hand, voedt korte lontjes en erodeert het draagvlak voor samenwerking.
Ons meerpartijensysteem is een waarborg voor representatieve vertegenwoordiging, maar werkt vooral als partijen bereid zijn open te staan voor het politiek haalbare, verantwoordelijkheid durven te nemen, binnen redelijke grenzen concessies durven te doen en coalities willen vormen. Het huidige, ook door de Staatscommissie parlementair stelsel onder voorzitterschap van Johan Remkes omarmde systeem biedt hiervoor (kennelijk) te weinig prikkels, trekt het politieke midden leeg en is daardoor deels zelfondermijnend en disfunctioneel. Op termijn gaat dat (verder) knellen.
Verkiezing van Provinciale Staten
De Eerste Kamer en het politieke systeem waarin polariserende politieke partijen zonder enige verantwoordelijkheid, politiek onbehagen kunnen creëren en/of voeden, zijn niet zomaar verleden tijd. Het werk van Provinciale Staten, hoezeer deze ook opereert buiten de politieke schijnwerpers, is inhoudelijk belangrijk en functioneert ook als belangrijke schakel tussen centraal geformuleerd beleid en lokale uitvoering. Een stem voor een vertegenwoordigend orgaan (landelijk, provinciaal, waterschap of gemeente) heeft voor mij alleen zin als het bijdraagt aan de kwaliteit van het uitvoerende bestuur. In die optiek is voor consequentieloze polarisatie geen plaats. Vanuit die optiek is elke stem op een partij die serieus bereid is een inhoudelijke en actieve bijdrage te leveren aan het uitvoerende bestuur, een stem die bijdraagt aan de kwaliteit van onze maatschappij. Voor de Provinciale Statenverkiezing van 2023 kijk ik dan naar het eerste lijstje in dit artikel, waarin de volgende partijen (in afnemende aantallen gedeputeerden) hebben laten zien hier een bijdrage aan te willen leveren: VVD, CDA, PvdA, GroenLinks, CU, D66 en SGP. Daarnaast hebben ook enkele van de landelijke politiek onafhankelijke Statenleden die bereidheid getoond. Tot slot dicht ik Volt, BBB en wellicht JA21, als nieuwkomers, vooralsnog ook een dergelijke bereidheid toe. Afhankelijk van je politieke ‘geaardheid’ moet hier een verantwoorde keuze uit te maken zijn. Tien partijen met ieder een eigen visie en te vertegenwoordigen belang. Het zou een grote stap vooruit zijn voor de Nederlandse politiek als deze versmalling realiteit zou worden. Het maakt het politieke landschap overzichtelijker en het bestuur daadkrachtiger en scherper op de inhoud.