Er zijn veel zaken die onze aandacht verdienen en het valt niet mee de waan van de dag te ontlopen en bij de les te blijven. De media sturen onze mediabeleving en besluiten iedere dag opnieuw wat nu onze attentie verdient en wat niet. Corona, Oekraïne, Gaza, Iran, Trump, invoerheffingen, de Paus, Air India’s vlucht 171 …. ga zo maar door. Wat een maand geleden nog actueel was, kan inmiddels zo maar bij het mediale grofvuil staan, compleet ondergesneeuwd door nieuwere nieuwshypes, drama’s en ontwikkelingen. Het impliceert geenszins dat een onderwerp aan belang heeft ingeboet, alleen maar dat de spotlights (al dan niet tijdelijk) gedoofd zijn.
Wat horen we bijvoorbeeld nog over het klimaat, klimaatdoelen en de energietransitie? De nieuwstrein raast voort en heeft haar schijnwerpers inmiddels op heel andere zaken gericht. Reden temeer om daar weer eens aandacht aan te geven.
Hoewel het belang van de in 2015 overeengekomen klimaatdoelen objectief gezien wel vaststaat, botst deze ook op ideologisch gedreven weerstanden, achterblijvende technologische ontwikkeling, capaciteits- en grondstoftekorten en belemmerende regelgeving. Alsof dat nog niet genoeg is wordt er op de jaarlijkse VN-klimaatconferenties (COP) de laatste tijd vooral over geld gesproken (‘schuld en boete’), in plaats van in oplossingen gedacht (en dáár geld voor opzij te zetten). Ook de huidige geopolitieke situatie helpt weinig om focus te houden op overeengekomen doelstellinge
In de bijna 10 jaar sinds ‘Parijs’ toont de politiek zich in toenemende mate onderdeel van het probleem, in plaats van de oplossing. Een bijkomende complicatie is dat ‘klimaat’ een containerbegrip is met vele invalshoeken en (daardoor) soms tegengestelde belangen. Het is betrekkelijk lastig vinger aan de pols te houden, door de vaak onregelmatige uitvoering van onderzoek en het grote en vaak complexe onderzoeksgebied. Een breed opgezet jaarlijks bijgewerkt, consistent en representatief inzicht op de totale klimaatinspanning ontbreekt.
Het meest in het oog springende alternatief is de Environmental Performance Index van Yale University in de Verenigde Staten. Deze verschijnt iedere twee jaar en biedt een gecombineerd inzicht in beleidsinitiatieven, emissies en resultaten op het gebied van klimaat- en milieubeheersing en ecologische vitaliteit.
Problematisch aan deze index is onder meer de beperkte periodiciteit van verschijning, maar ook dat het te vaak de beleidsinspanning volgt en verzuimt een echt inzicht te geven in de effectiviteit daarvan. Bovendien wordt veel geleund op benaderde mortaliteits- en arbeidsongeschiktheidcijfers (DALY-rates) voor een veelheid van (soms) nauwelijks van elkaar te onderscheiden stoffen (bijv. ozon, N2O en CO) in elk van de 180 onderzochte landen. In mijn ogen wordt daarnaast te veel nadruk gelegd op investeringen die samenhangen met, juist in rijke(re) landen noodzakelijke, industriële processen en consumentengedrag, welke in arme(re) landen minder noodzakelijk zijn of juist, in relatie tot andere noodzakelijke activiteiten, economisch onrendabel zijn. Hierdoor ontstaat een vertekend beeld in het voordeel van meer geavanceerde economieën.
Dit heeft mij ertoe gebracht een eigen index samen te stellen die zoveel mogelijk leunt op relevante en harde cijfers, welke onafhankelijk is van de economische mogelijkheden van een land en daarnaast ook in belangrijke mate meeweegt hoeveel vooruitgang de afgelopen jaren geboekt is op diverse onderdelen.
Wat deze index relevant maakt is dat het gebruik maakt van harde kerncijfers die er toe doen en, zonder terug te vallen op data met betrekkelijke betrouwbaarheid en relevantie, het klimaatverhaal vertellen vanuit een wereldwijd perspectief. Werp een blik op de schijf van 68 datapunten van de Environmental Performance Index en je begrijpt wat ik bedoel; door de grote hoeveelheid datapunten wordt daar het zicht op de grote lijn ontnomen. Uiteindelijk gaat het er in het milieu- en klimaatverhaal om dat we het probleem inzichtelijk maken, ons gedrag aanpassen, manieren vinden om duurzaam in onze energiebehoefte te voorzien en zo onze vergiftigende uitstoot te verminderen. Dit is deels een individueel en deels een institutioneel proces. Landen en burgers die het milieu het zwaarste belasten hebben hierin gezamenlijk, maar zeker ook individueel, niet alleen de grootste verantwoordelijkheid, maar vaak ook de meeste mogelijkheden hier daadwerkelijk iets aan te doen.
Tracker of Environmental Progress
Onder de naam Tracker of Environmental Progress breng ik een zeventiental, mijns inziens, relevante datapunten samen, verdeeld over vijf categorieën, die gecombineerd één index opleveren die inzicht geeft in de mate waarin een land al dan niet bijdraagt aan een duurzame planeet. Het is de bedoeling deze jaarlijks te actualiseren.
Aantekeningen in de Marge, Tracker of Environmental Progress (2024)
In deze bijlage geef ik inzicht in de methodologie en achtergronden van de index.
De index geeft inzicht in de prestaties van 169 landen voor de vijf deelscores en het gecombineerde resultaat. De uitkomsten van de index voor 2024 (met vergelijkende cijfers voor 2019 en 2014, en gesorteerd op regio en hoogste en laagste scores) zijn hier te vinden.
Ik hoop erin geslaagd te zijn een index te produceren die én de grootste vervuilers identificeert én laat zien of en wat landen doen om het tij te keren. Ook is een ‘check’ ingebouwd om te kijken waar, gelet op klimatologische ontwikkelingen, de druk het hoogst is (met een correctie voor de mate waarin men erin slaagt de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen). Een index als deze helpt zonder rookgordijnen inzicht te krijgen in wat werkelijk speelt en gebeurt, waar bedreigingen liggen en voortgang wordt geboekt.
De index laat een heel divers beeld zien, waarbij opvalt dat vooral in Noord-Amerika, en in vrijwel geheel Azië slecht gepresteerd wordt.
Complexe interactie
Belangrijk onderdeel van de index is het deel waar trends gemonitord worden. Een belangrijke sub-indicator daarin is die welke inzicht geeft in de ontwikkeling van het niet-duurzame energieverbruik. Hoe hoger dit is, hoe slechter uiteraard. De kunst is dus dit naar beneden te krijgen. Dit is daarmee een uitstekende indicator voor gevoerd beleid (al dan niet succesvol). Onderstaande grafiek laat zien hoe dit bijvoorbeeld uitpakt voor China, de Verenigde Staten en Nederland. Duidelijk wordt dat er sprake is van een complexe interactie, zeker als oorzaak en gevolg elkaar in de weg zitten.
China investeert, als we de verhalen mogen geloven, aanzienlijk in duurzame energie. De toename in het aandeel duurzame energie onderstreept dit ook. Tegelijkertijd echter, is de groei van de industriële productie daar zodanig dat ook veel kolencentrales gebouwd moeten worden om deze toename van energie te kunnen voorzien. Met het vergroten van de economische capaciteit, neemt niet alleen de welvaart toe, maar ook de uitstoot van schadelijke stoffen. Amerika blijft ondanks het verplaatsen van een deel van haar industriële capaciteit naar het Verre Oosten, een grootverbruiker van energie. (Populistische?) weerstand tegen het energiezuiniger maken van consumentenartikelen (auto’s, AC’s, etc.) zorgen ervoor dat de transitie langzamer gaat en het verbruik hoog blijft. Nederland heb ik in het overzicht meegenomen om te illustreren dat transitie tijd kost. Niet alleen in het terugbrengen van het verbruik als zodanig, maar ook in de omschakeling naar duurzame opwekkingscapaciteit. Dit neemt niet weg dat intussen, en met name de laatste vijf jaar, grote stappen zijn gemaakt.
Regionale verschillen
Er zijn duidelijke verschillen zichtbaar tussen, en uiteraard ook binnen, de verschillende regio’s. In nagenoeg alle regio’s is de uitstoot van broeikasgassen sinds 1990 teruggebracht. Hetzelfde geldt voor het terugdringen van de uitstoot van fijnstof. De mate waarin verschilt echter aanzienlijk.
Met name Europa (met Zuid-Europa als relatieve achterblijver) blijkt actief en beleidsmatig werk te maken van de strijd tegen klimaatverandering. Opvallend is echter dat zij daarin nagenoeg alleen lijkt te staan.
Wellicht dat daar, meer dan elders, ook een rol speelt dat energieonafhankelijkheid na de Russische inval in Oekraïne, een belangrijker thema is geworden. Is hier sprake van een principiële keuze, spelen financiële overwegingen een rol of is er sprake van een combinatie daarvan? Hoe dan ook, het tanende draagvlak voor de bescherming van het milieu en de vermindering van schadelijke uitstoot is, ook in Europa, eigenlijk geen verrassing. Het beleid raakt de burger steeds meer in zijn portemonnee. Het is een enorm complexe operatie, verschrikkelijk kostbaar en wordt ernstig gehinderd door eindeloos durende en stroperige vergunningstrajecten. Iedereen is het er wel over eens dat dit beter moet, maar kennelijk slaagt men er niet in dit daadwerkelijk te realiseren. Het helpt daarbij niet dat het draagvlak voor dit alles door misinformatie wordt ondermijnd. Zonder de steun van de bevolking is het voor geen enkele politieke partij aanlokkelijk hier – tegen de stroom in – actief campagne voor te voeren. Sterker nog, extreemrechtse krachten profileren zich door zich af te zetten tegen (klimaat)wetenschap en ‘links’, dat totaal vervreemd zou zijn van de echte problemen in deze wereld. Hoewel dit vooral in de Verenigde Staten vrij opzichtig het geval lijkt te zijn, speelt dit – zij het meer verhuld – op veel plekken. Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
Het EU-streven naar strategische en energieautonomie zal vanuit een klimaatperspectief mogelijk weer een stuk van de behaalde goede resultaten teniet doen. Immers, het op eigen benen staan gaat onherroepelijk leiden tot een toenemende industrialisatie en daarmee stijgende energiebehoefte. Je kan je afvragen of de ‘traditionele’ bronnen van duurzame energie zoals hydro-, zonne- en windenergie in deze extra behoefte in voldoende mate kunnen voorzien.
Bedreiging of kans?
Zolang we er niet in slagen op compacte wijze plaatselijk duurzame energiecentrales te bouwen op een realistische, veilige en, over de looptijd genomen, relatief betaalbare manier, blijft het roeien tegen de stroom in. Wind- en zonneparken vragen veel ruimte en de nabijheid daarvan bij (industriële) grootverbruikers is wenselijk. Dit zal vaak moeilijk realiseerbaar zijn, niet in de laatste plaats omdat er ook andere wensen en behoeften leven met betrekking tot de open ruimte. Denk hierbij aan bijvoorbeeld woningbouw, recreatie en uitzicht. Daarom moeten we niet aarzelen ook naar alternatieven te kijken. In eerste instantie zal de aandacht zich moeten richten op die plekken waar de uitstoot het grootst is. Daar is immers de meeste winst te behalen.
Zonder nu in te gaan op afzonderlijke bronnen van niet-traditionele duurzame industrie is het noodzakelijk dat, veel meer dan nu al het geval is, geïnvesteerd wordt in onderzoek en ontwikkeling op dit vlak. Daarbij zullen, met hulp (geld en coördinatie) van de EU, Europese allianties tussen universiteiten dienen te worden aangegaan, specialisatie plaats te vinden en niches gecreëerd. Op het ‘inhuren’ van prominente niet-Europese wetenschappers mag geen taboe rusten. Via deze ‘centers of excellence’ kan doelgericht naar kansrijke en werkbare oplossingen gezocht worden die helpen te voorzien in Europa’s industriële en consumptieve behoeften en de afhankelijkheid van fossiele bronnen van energie uit te faseren. Hier liggen voor de EU kansen. Waar deze oplossingen worden gevonden en succesvol toegepast kunnen worden, ontstaat ruimte voor een succesvolle en duurzame industrie met exportpotentie.
Afsluitende gedachten
We bevinden ons op een kruispunt. De vraag is niet langer óf we iets moeten doen, maar hóe en met welke urgentie. Terwijl de wereld om ons heen in hoog tempo verandert en de aandacht telkens verschuift van crisis naar crisis, blijft de klimaattijdbom onverbiddelijk en onverstoorbaar doortikken. De klimaatcrisis wacht niet op rustiger tijden of heldere hoofden.
Juist daarom is het zaak om koers te houden, de feiten onder ogen te zien en beleid te baseren op meetbare vooruitgang in plaats van politieke wensdromen. De Tracker of Environmental Progress is in die zin niet slechts een index, maar een kompas voor wie durft te kijken. Ik heb dat hier vooral op Europa betrokken, maar iedere regio moet zijn eigen conclusies trekken. Vast staat in ieder geval, dat als we werkelijk een leefbare toekomst willen, we de moed zullen moeten opbrengen om ons niet langer te laten meeslepen door de waan van de dag, maar te focussen op wat er werkelijk toe doet.