Illustratie: Craig Stephens
In maart gaat Nederland weer naar de stembus. Hoewel er veel niet goed ging in het afgelopen COVID-19 jaar, lijkt de positie van de VDD en Mark Rutte vooralsnog onaantastbaar. De electorale positie bij andere partijen is vooralsnog minder afgetekend met uitzondering van twee populistische partijen aan de rechterflank van het politieke spectrum. Het Forum voor Democratie is ten onder gegaan aan het ego van haar grote leider (-7,5% ten opzichte van 1 januari 2020); de PVV heeft daar slechts ten dele van kunnen profiteren (+2,5% over dezelfde periode). Op basis van de laatste peilingen zijn beide partijen samen goed voor 25 zetels, wat toch 3 zetels meer is dan ze samen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 realiseerden.
Populisme is inmiddels wereldwijd een fenomeen waar we mee moeten leren leven. Leiders van populistische bewegingen presenteren zich als spreekbuis van het volk en zetten zich in het algemeen af tegen de gevestigde orde. Ze hanteren hiervoor een culturele, sociaaleconomische of anti-establishment-agenda of samenstellingen daarvan. Ze richten zich veelal tegen de zittende politieke elite, rechters en de media. Sociologen houden ons voor dat het belangrijk is te luisteren naar kiezers van populistische partijen om te begrijpen wat hun beweegt en te voorkomen dat zij zich in de steek gelaten voelen en de politiek de rug toekeren. De vraag is echter waaruit dit luisteren dan moet bestaan. Wetenschappers buigen zich al decennialang het hoofd over wat de kiezers van populistische partijen gemeenschappelijk hebben. Dit blijkt niet mee te vallen. Hoewel vastgesteld is dat er wel overeenkomsten bestaan tussen partijen met een populistische boodschap, blijkt het een stuk lastiger in kaart te brengen welke factoren een rol spelen bij het uitbrengen van een populistische stem. Er is vooralsnog geen bewijs dat de kiezers van deze partijen gemiddeld over een lager inkomen beschikken, meer werkeloos zijn, afkomstig zijn uit lagere klassen of een mindere opleiding genoten hebben, meer eurosceptisch zijn, minder vertrouwen hebben in de politiek of voorstander zijn van een meer directere vorm van democratie. Dat maakt het wel heel erg lastig om zinvolle en eenduidige conclusies te trekken over de overwegingen die voorafgaan aan het uitbrengen van een stem op een populistische partij. In dit stuk ga ik me daar dan ook niet aan wagen. In dit artikel buig ik mij over de vraag wat kiezers op populistische partijen nu eigenlijk winnen met hun stem.
Politiek zijn er drie verschillende situaties te onderscheiden:
de populisten behalen een meerderheid en maken deel uit van de regering (al dan niet samen met geestverwante partijen);
zij maken geen deel uit van de regering en zitten in de oppositie;
zij nemen wel deel aan een regering of steunen deze zonder dat een populistische meerderheid aan de macht komt.
Hoe brengen door populisten bestuurde landen het ervan af?
Er is geen betere wijze hier inzicht in te krijgen dan landen met rechtse en linkse populistische regeringsmeerderheden te vergelijken met die in volle democratieën zonder of met slechts beperkte populistische inbreng. Voor deze vergelijking leun ik op de binnenkort door mij uit te brengen General Government Performance Index. Deze jaarlijks uit te brengen index meet hoe effectief overheden zijn in het zich dienstbaar maken aan haar burgers. Hiertoe worden voor burgers relevante maatschappelijke opbrengsten van overheidshandelen (‘societal benefit’) afgezet tegen het beslag wat overheden leggen op publieke middelen (‘public burden’). Onderaan dit artikel geef ik een korte toelichting op doelstelling en samenstelling van de GGPI en van welke bronnen gebruik gemaakt is om tot de index te komen.
In onderstaande grafiek laat ik zien hoe maatschappelijke prestaties van overheden in een land zich verhouden tot het democratische karakter daarvan. Voor deze laatste component val ik terug op de meest recente Democracy Index van de The Economist Intelligence Unit. De in het overzicht opgenomen populistische landen kennen alle een meerpartijenstelsel en worden geregeerd door een regering die in meerderheid bestaat uit één of meer als populistisch gekwalificeerde partijen. De vermelde volle democratieën (met of zonder beperkte inbreng van populistische partijen) staan alle in de top-tien van de EIU Democracy Index.
Het contrast is duidelijk. Volle democratieën scoren gemiddeld aanmerkelijk hoger dan landen waar populisten het land besturen. Naast het hoge democratische gehalte, blijkt dat zij ook aanmerkelijk hogere maatschappelijke prestaties leveren aan hun burgers. Het VK (dat tot de groep volle democratieën behoort), Japan en de VS doen het op het vlak van de maatschappelijke prestaties vergeleken met andere door populistische meerderheden geregeerde landen nog relatief goed. Sterke democratische instituties beschermen de bevolking vooralsnog tegen al te veel afglijden van de overheidsprestaties, maar niet onvermeld mag blijven dat er bij het VK en de VS al duidelijke verslechteringen zichtbaar zijn.
Opmerkelijk is daarbij dat gemiddeld de voor burgers relevante overheidsprestaties in volle democratieën bij toch al hoge, tegen het maximum grenzende scores, de afgelopen 5 jaar alleen maar zijn gestegen. Bij de door populisten geregeerde landen zijn deze, bij reeds lage prestaties, juist verder gedaald. Populisme lijkt op basis hiervan niet het antwoord op de wil van het volk; het lijkt er daarbij sterk op dat deze ideologie zich in het algemeen slecht verhoudt tot serieus en effectief democratisch bestuur. Vanuit de burger bezien schiet het tekort in het leveren van maatschappelijke prestaties.
Het is belangrijk te realiseren dat democratisch succes niet een kwestie van rijkdom is. Van de top-twintig rijkste landen ter wereld zijn er maar tien een volle democratie. Andersom is het zo dat landen als Chili, Costa Rica en Mauritius zich van de EIU Democracy Index een volle democratie mogen noemen, maar ze zijn allerminst rijk.
Volle democratieën zijn niet immuun voor populistische invloeden. In dertien van de door de EIU Democracy Index 2019 als volle democratieën gekwalificeerde landen zijn populistische partijen actief. In sommige daarvan zitten ze (als minderheidspartij) zelfs in de regering, of zoals in het VK het geval is, zijn ze de regering. Vaak gaat zoveel energie zitten in het beschermen van het land tegen buitenlandse invloeden (etnisch, economisch, politiek) dat echte belangen van de burgers (levensstandaarden, welvaart, democratische grondrechten) in het gedrang komen. Het levert zeker geen beter bestuur op en de burgers mogen zich terecht misleid voelen over de schamele vruchten van het in het vooruitzicht gestelde beleid. Het middel blijkt erger dan de kwaal.
Scoren vanaf de zijlijn
Een stem op een populistische oppositiepartij brengt een interessante politieke dynamiek op gang. De feitenvrije schijnoplossingen die meestal door aan de flanken van het politieke spectrum opererende populisten verkondigd worden, hebben een grote impact op het werk van centrumpartijen op wiens schouders de last ligt om uit complexe politieke problemen een voor de samenleving werkbare uitweg te vinden.
enerzijds ...
De populisten kijken vanaf de zijlinie toe, en het centrum ploetert zich naar een oplossing. Een complicerende factor voor de ploeteraars is dat complexiteit slecht verkoopt en sociale media zich beter lenen voor het voeden van scepsis en cynisme dan voor het winnen van vertrouwen. Transparantie lijkt het antwoord. De ervaring leert echter dat dat helemaal niet meevalt. Een moeilijk, in achterkamertjes door geven en nemen bereikt compromis kan hevige kritiek oproepen of uiteindelijk zelfs sneuvelen wanneer de afzonderlijke stukjes, soms is één al genoeg, buiten de context van het compromis ontleed en tegen het licht gehouden worden. Voor populisten is dit feest; hun succes is afhankelijk van disruptie. Zij geven een platform aan experts of belangengroepen die eigen stokpaardjes berijden of belangen verdedigen, maar aan consensus geen boodschap hebben. Ze zijn meesters in het ter discussie stellen van de bereikte oplossing, het vertrouwen breken en cynisme over gevoerd beleid aanwakkeren.
In de door spindoktors en media gevoede beleving worden onwrikbare standpunten gebrandmerkt als ‘principieel’ en na veel inspanning bereikte werkbare oplossingen als ‘polderen’. Het eerste klinkt stoer, het tweede ouderwets en elitair. Kreten als ‘ons kent ons’, ‘Haagse pluche’, ‘het politieke moeras’ zijn niet van de lucht en voeden de weerzin van hen die zich volgens sociologen weliswaar niet vertegenwoordigd voelen, maar waarvan niemand weet waarom en wat ze eigenlijk precies willen. Populistische politici weten dat uiteraard ook niet, maar zijn wel handig in het zetten van de toon. Het helpt daarbij dat zij zich niet hebben verbonden aan een oplossing en waardevrij en zonder enige consequentie water op het vuur kunnen gooien.
Daarbij doen populistische politici het voorkomen of het huidige welvaartsniveau een vaststaand gegeven is en dat de alternatieven die zij aandragen (sluit de grenzen, stap uit de euro en de EU, alles nu duurzaam, produceer lokaal), (vermeende) tekortkomingen onmiddellijk oplossen zonder dat dit offers kost. Hoewel het gevoelsmatig duidelijk is dat dit vaak wel heel kort door de bocht is, jeukt het wel: “zij benoemen het toch maar”. Dit dwingt partijen in het politieke midden te reageren. Zij moeten hetzij duidelijk maken dat de gesignaleerde problemen onzin zijn, dan wel met oplossingen komen die wél werken. Dat valt lang niet altijd mee in een politiek pluriforme omgeving zoals die in Nederland en veel andere West-Europese democratieën bestaat. Complexiteit vereist gewetensvolle en verantwoorde politiek, tegelijkertijd kost het bouwen van gemeenschappelijke oplossingen geduld, vertrouwen en .... achterkamertjes. Rekening houden met alle wensen en overtuigingen levert dat misschien niet altijd het objectief beste resultaat op, maar wel het politiek meest haalbare in een omgeving waarin geen oplossing ook geen optie is. Bij gebrek aan een werkbaar alternatief plakt de populist vervolgens op het moeizaam bereikte resultaat het etiket ‘achterkamertjesgebroddel’, waarna hij ontslagen is van de verplichting inhoudelijk het eindresultaat te wegen en op waarde te toetsen.
.... anderzijds
Aan dit alles zit ook een keerzijde. Populistische politici roepen om het hardst regeringsverantwoordelijkheid te willen dragen, maar formuleren hun verkiezingsprogramma’s bewust zodanig, dat potentiële coalitiegenoten bij voorbaat afhaken. Voor centrumpartijen staat het afbreukrisico van associatie met maatschappelijk onhoudbare of onwerkbare populistische standpunten samenwerking in de weg. Het isolement voedt het imago als politieke outcast en versterkt de band met, en levert stemmen op bij de ook door de politiek in de steek gelaten (of gewaande?) achterban.
De vraag is wat dit die achterban nu eigenlijk oplevert. Het zelfgekozen isolement van de populistische partijen (in Nederland zijn dat vooral PVV, Forum voor Democratie en SP), is voor deze partijen contraproductief. Immers hoe succesvoller de populistische partijen, hoe moeilijker het is binnen de smallere ruimte in het politieke midden een coalitie te vormen en hoe groter de behoefte om bij andere partijen in het midden voor bepaalde politiek gevoelige voorstellen steun te zoeken. De kans dat populistische standpunten worden meegewogen en meegenomen in de politieke besluitvorming is minimaal. Voor niet-regeringspartijen levert een populistische stem juist extra macht op, en is daarmee een bonus. Populistische partijen schieten hiermee in hun rol als oppositiepartij hun doel voorbij en zij kunnen slechts hopen dat hun succes andere partijen dwingt enigszins ‘hun’ kant op te bewegen. Dat dit vaak meer symbolisch is dan inhoudelijk moeten zij op de koop toe nemen.
Populistische deelname of steun aan regeringen
Wat nu als populistische partijen hun schroom verantwoordelijkheid te dragen van zich afwerpen en binnen een coalitie met andersgezinde partijen participeren of steun geven aan regeringsbeleid? Ik heb dit onderzocht voor Europese landen en daarbij gekeken hoe een partij die deelnam aan een dergelijke coalitie bij de verkiezing daarna electoraal presteerde:
Gemiddeld ‘kost’ deelname aan een coalitie met andersgezinden de populistische partijen die deze stap zetten, bij de volgende verkiezing ruim 30% van de zetels die ze bij de vorige verkiezingen nog hadden. Het dragen van medeverantwoordelijkheid, het sluiten van compromissen en het laten varen of in ieder geval het temperen van opportunisme blijkt een grote prijs te dragen. De glans van de schijnwerkelijkheid vervaagt door zich te voegen naar de complexiteit van de echte wereld. Partijen die zich aan dit scenario wagen hangt vaak eenzelfde lot boven het hoofd: hun glans vervaagt met de gebroken verkiezingsbeloften en kiezers lopen bij het uitblijven van wenselijke resultaten snel over naar andere populistische alternatieven. Het nemen van regeringsverantwoordelijkheid is risicovol en als zodanig is het begrijpelijk dat populistische partijen zich hier in het algemeen verre van houden.
Gehoord worden maar geen stem hebben
In geen van de hierboven uitgewerkte scenario’s wordt de populistische kiezer beloond voor zijn of haar keuze. De oplossingen die het populisme aandraagt zijn niets meer dan de ‘nieuwe kleren van de keizer’; ze werden uitvoerig geprezen, maar ze bestonden niet.
Zo bezien wordt de politieke achterban van populistische partijen door hun politieke vertegenwoordigers wel gehoord, maar hebben ze feitelijk geen stem aan tafel. Het levert veel lawaai, theater en verongelijktheid op, maar geen invloed. De angst verantwoordelijkheid te dragen, zich kwetsbaar te maken door politieke compromissen te sluiten en rechts of links ingehaald te worden door politiek nog meer op de flanken opererende concurrenten, maakt populistische partijen vleugellam en politiek grotendeels irrelevant. Zelfs als ze een parlementaire meerderheid weten te behalen, slagen ze er niet in een beter sociaal beleid te leveren, de welvaart te verbeteren of burgers beter te beschermen tegen kwalijk overheidsgedrag. Hoezo vrijheid, democratie, zelfbeschikkingsrecht, etc.?
Een stem op een populistische partij is uiteindelijk niets meer dan een verloren stem. Populisme blijkt uiteindelijk grotendeels irrelevant, schadelijk of zelfvernietigend. Het is daarmee een leugenachtige en valse profetie die kiezers niets brengt en als het tegenzit veel kost.
Korte toelichting op de samenstelling van de General Government Performance Index
Hoe hoger de maatschappelijke opbrengsten van overheidsbeleid, hoe meer burgers daarvan profiteren. De maatschappelijke opbrengsten in de index zijn ontleend aan onderzoeken door een drietal maatschappelijke organisaties met elk eigen invalshoeken en doelstellingen. De Social Progress Index onderzoekt de kwaliteit van onze door overheden georganiseerde en gefaciliteerde sociale systemen die het mogelijk maken onze primaire levensbehoeften te bevredigen, kwaliteit van leven te bevorderen en gelijke kansen te genereren. Het World Economic Forum beoordeelt voor haar Global Competitiveness Report de kwaliteit van de infrastructuur. De Worldbank brengt de kwaliteit van het overheidsbestuur in kaart met haar Worldwide Governance Indicators. Het geheel beoogt de kwaliteit van de directe en indirecte overheidsdienstverlening in kaart te brengen en tussen landen vergelijkbaar te maken.
Uiteraard vertaalt actief beleid zich in het algemeen ook in hogere publieke lasten. Deze uiten zich in hogere belastingen, hogere overheidsschuld en vaak in een combinatie van die twee. Het is onmogelijk burgers vruchten te laten plukken van gevoerd beleid zonder dat daar een prijskaartje aan hangt. Voor de beoordeling van omvang van de publieke lasten in een land maak ik gebruik van de cijfers van het International Monetary Fund en meer in het bijzonder van de World Economic Outlook Databases. Ik weeg hierin de overheidsbestedingen per capita en de omvang van de overheidsschuld in een land.
Zowel voor de maatschappelijke opbrengst als voor de publieke lasten wordt een score vastgesteld die recht doet aan de relatieve positie van een land in de ranking van de resultaten op beide prestatievlakken. De GGPI-score van een land wordt bepaald door de score van de maatschappelijke opbrengst van een land te verminderen met die voor de publieke lasten. De uitkomst daarvan laat zien hoe een land, ten opzichte van andere landen, het beslag op de publieke middelen heeft weten te vertalen in voor burgers relevante maatschappelijke opbrengsten.