Gevraagd naar de grootste uitdagingen waar hun land in juni 2019 mee te maken had (Eurobarometer nr. 91), spraken Nederlanders hun grootste zorg uit over de klimaatcrisis (51%), gevolgd door de gezondheidszorg, sociale zekerheid en pensioenen (32%). Het eerste is zonder meer begrijpelijk voor een land dat voor een belangrijk deel onder de zeespiegel ligt met een letterlijk ronkende economie die buitenproportioneel goed presteert. Onze grote welvaart en behagelijke welzijn staan vooralsnog op gespannen voet met het streven naar klimaatneutraliteit. Onze geografische kwetsbaarheid en economische succesdrang zijn zonder meer valide argumenten voor zorg en verklaren dat een meerderheid van de Nederlandse ondervraagden dit een uitdaging vindt. Ook in objectieve zin is er aanleiding tot zorg. De door Yale University en de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA opgestelde Environmental Performance Index 2018 laat zien dat er met een 17de plaats nog veel te winnen valt. Grootste boosdoeners zijn de bovenmatige uitstoot van CO2 en slechte prestaties op het vlak van de biodiversiteit. Het feit dat Nederland in tegenstelling tot een groot aantal van de haar omringende landen geen nucleaire energie opwekt of over waterkrachtcentrales beschikt zal in de rangorde beslist ook een rol spelen.
Trotser kunnen we wat mij betreft zijn op ons systeem van gezondheidszorg en de kwaliteit van ons pensioenstelsel. Natuurlijk kan en moet het altijd beter en we zullen kritisch moeten zijn en blijven over de houdbaarheid van het systeem en gevolgen van hervormingen. Hebben we voldoende handen aan het bed, is er voldoende ruimte in de jeugdopvang, is de bureaucratie niet te veel doorgeslagen en hoe bestendig is mijn pensioen? Dit zijn allemaal zaken die belangrijk zijn en om oplossingen vragen. Toch valt vooral de discrepantie op tussen subjectieve beleving en objectieve vaststelling.
Dit knelt temeer omdat in andere landen in Europa hele andere, meer acute zorgen bovenaan het lijstje staan: werkeloosheid (Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Kroatië), moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen (Bulgarije, Tsjechië, Estland. Litouwen, Polen, Roemenië en Slovakije) en gezondheidszorg en sociale zekerheid (Letland, Hongarije, Portugal, Slovenië, Finland en het Verenigd Koninkrijk). Al deze zorgen kunnen onderbouwd worden met reeksen aan feiten. Dit is eigenlijk niet of nauwelijks het geval met de grote zorgen over de gezondheidszorg en het pensioenstelsel waar de Nederlander mee lijkt rond te lopen. Uiteraard kent iedereen voorbeelden van falen, soms zelfs groot falen. De vraag is echter of dit structureel en systematisch is. Zijn wij zo geobsedeerd door perfectie en intolerant voor (mogelijke) tekortkomingen, dat de wanhoop toeslaat en de geldbuidel meteen open moet als het soms een beetje schuurt? Het lijkt er wel op, hoewel in de vergelijking met andere landen een heel ander beeld ontstaat:
Het overleg in de polder
Buitenlanders verbazen zich vaak over de doorgeslagen vergadercultuur die onlosmakelijk verbonden is met het creëren van draagvlak in ons land. Het gelegenheid krijgen tot het geven tot input en het horen van de argumenten over en weer, zijn in onze cultuur belangrijker dan dat de conclusies uit het overleg noodzakelijkerwijs het meerderheidsstandpunt van de groep vertegenwoordigt. Het begrijpen van de argumenten, zonder deze zich per se eigen te maken is in de meeste gevallen een voldoende voorwaarde voor medewerking en het voorkomen van obstructie.
Voor grote maatschappelijke vraagstukken loopt het proces anders. Omdat hier maatschappelijk draagvlak voorop staat is een brede coalitie nodig om de noodzakelijke verandering door te voeren. Zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de mogelijkheden en wil om tot overeenstemming te komen zal er, aan de oppervlakte althans, weinig animo zijn om zaken opzichtig op te pakken. Dit is meteen het grootste nadeel aan dit model van besluitvorming. Zolang de benodigde meerderheden en gevoelde noodzakelijkheid ontbreken, is er weinig animo om deals te sluiten en politiek kapitaal op het spel te zetten. Dit voedt de noodzaak tot overleg in de achterkamertjes van de politiek en het maatschappelijk veld. Hier worden standpunten neergelegd, rode lijnen getrokken en openingen verkend. Het verdraagt zich slecht met openbaarheid en dat irriteert de media mateloos. Om deze reden verklaren zij ‘de polder’ keer op keer dood, en propageren zij een naïeve en simplistische transparantie. Wat mij betreft tevergeefs. Voorbeelden van volledig transparant tot stand gekomen akkoorden heb ik in ons versnipperde politieke landschap nog niet gezien, laat staan dat deze beter of houdbaarder zouden kunnen zijn dan die welke in de achterkamers tot stand komen. Wel zijn door voorbarige onthullingen van uit het verband getrokken elementen van (deel)akkoorden in wording, moeizame en vaak belangrijke onderhandelingen ontwricht of getorpedeerd en carrières gesneuveld. Niet valt te ontkennen dat deze onthullingen hun ontstaan te danken zullen hebben aan belangen van partijen aan de onderhandelingstafel. Het getuigt in ieder geval niet van kracht. Of het journalistieke gilde zich als uitlaatklep voor deze onthullingen moet gebruiken is een kwestie van smaak. Belangrijk lijkt me of hiermee al dan niet maatschappelijke winst wordt geboekt, het leven van burgers wordt verbeterd of is beschermd tegen onrecht of onheil.
Zelfs onze omgang met de uitdagingen die de klimaatdoelen ons stellen heeft de potentie om anderen tot voorbeeld te strekken. Het in juni 2019 gesloten klimaatakkoord is daarvoor de eerste aanzet. Belangrijke voorwaarde is wel dat de doelpalen niet telkens verschoven worden en de blik gericht blijft op de hoofdzaken. Vanuit dit oogpunt is de Urgenda-uitspraak gevaarlijk. Ironisch genoeg worden onder de vleugels van het Europese mensenrechtenverdrag in Nederland relatief schone centrales gesloten en wordt ‘vuile’ energie geïmporteerd uit andere delen van (in dit geval Oost-)Europa. Scorebord-politiek met milieu als inzet biedt slechts schijnoplossingen, ondermijnt draagvlak en verplaatst onze ellende naar het buitenland. Voor de planeet is de winst nul.
Echte oplossingen vergen realiteitszin, focus op hoofdzaken, politieke samenwerking, betrokkenheid van maatschappelijk relevante partijen en ja ook tijd, ook al is die er nooit in de gewenste hoeveelheid. Zo bezien is de polder in overdrachtelijke zin in feite niets anders dan een waardengemeenschap gericht op het overbruggen van tegengestelde belangen.
Dit valt goed te illustreren aan de hand van de opzet van de gezondheidszorg en het pensioenstelsel. Voor beide geldt dat zij zonder de polder nooit op het huidige (hoge) kwaliteits- en (lage) kostenniveau zouden hebben kunnen functioneren.
Gezondheidszorg
Tot 2006 kende Nederland een duaal stelsel van zorg. Het ziekenfonds voor de laagste inkomens en een stelsel van particuliere zorg voor iedereen die daar niet onder viel. Het ziekenfonds was een duur systeem (tussen 2002 en 2005 stegen de premies met maar liefst 110%) en kende lange wachtlijsten. Zaken als vergrijzing en toenemende behandelkansen als gevolg van medische innovatie en betere geneesmiddelen dreigden de zorg onbetaalbaar te maken. Ingrijpen was noodzakelijk. De polder heeft er decennia over gedaan alle tegenstrijdige belangen en invloeden samen te brengen in een systeem waarin iedereen binnen de basisverzekering recht heeft op dezelfde zorg, zonder te differentiëren naar inkomen en gezondheidsrisico’s. Verzekeraars hebben de plicht het wettelijk voorgeschreven pakket zorgvoorzieningen aan te bieden zonder voorafgaande keuring (acceptatieplicht). Zo worden de lasten beter verdeeld en kunnen verzekerden vrijelijk overstappen van de ene naar de andere verzekeraar. Dit bevordert de marktwerking. Slechte inkoop van zorg en service kost klanten. De meningen verschillen of deze marktwerking al het beoogde resultaat heeft gehad. Feit is echter dat de kosten van de basisverzekering sinds 2006 jaarlijks met slechts 0,5% boven het inflatieniveau gestegen is. Door het invoeren in 2008 en sinds 2012 sterk verhogen van een eigen risico tot het huidige niveau van €385 is beoogd een zekere mate van kostenbewustzijn in te bouwen, wat de betaalbaarheid van het systeem ten goede komt. Desondanks kan juist dit element van het systeem nog wel een verbetering gebruiken. Een maximum eigen risico per zorgactie (zeg €150 per actie) is eerlijker en voorkomt dat zorgafnemers hun zorg ‘stapelen’ en uitstellen naar jaren waarin zij hun eigen risico aanspreken. Niet alleen wat kosten en beheersbaarheid van het systeem betreft zijn stappen gezet, maar ook de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland is zeer hoog te noemen. Europees hoeft Nederland, volgens de door het Zweedse Health Consumer Powerhouse uitgebrachte EHCI 2018 alleen Zwitserland boven zich te dulden. Wil Nederland de eerste plek in deze ranglijst terugkrijgen dan moet de toegang tot de jeugdpsychiatrie substantieel verbeteren en het aantal zelfmoorden (zeker dat van ex-patiënten in het jaar na het verlaten van psychiatrische instellingen) fors naar beneden. Wel moet worden geconstateerd dat de kosten die de Zwitsers maken om hun gezondheidszorg te laten excelleren, beduidend hoger liggen dan in Nederland.
De invloed van de polder laat zich vooral gelden in de gunstige verhouding tussen kwaliteit en kosten. Er is aan de onderhandelingstafel uiteindelijk geen ruimte voor dogma’s, stokpaardjes en cadeautjes. Anders dan dat je wellicht zou verwachten is juist de confrontatie tussen de verschillende standpunten de motor voor een optimaal resultaat.
Pensioenen
Het afgelopen jaar was het jaar van het pensioenakkoord. Er bestonden grote vraagtekens of het Nederlandse pensioenstelsel op lange termijn financieel en maatschappelijk houdbaar zou zijn. Toenemende levensverwachting, flexibiliteit in arbeidsverhoudingen, een lage rekenrente en druk op de solidariteit tussen generaties (jongere generaties droegen onevenredig bij aan het pensioen van oudere generaties) vragen om andere oplossingen. Op dezelfde wijze doorgaan kan niet en ondermijnt de houdbaarheid van het huidige systeem op lange termijn. Verandering maakt echter ook onrustig en erodeert het publieke vertrouwen in het gehele stelsel als zodanig. Dit is het dilemma waar de polder zich al geruime tijd voor gesteld zag en waar het pensioenakkoord het voorlopige antwoord op is. Voorlopig, omdat de vertaling naar wetgeving tijd vergt en er door de wijziging van de financieringsmethodiek van de pensioenen nog een gat van €60 miljard zit tussen plan en realisatie. Huidige werknemers van tussen de 40 en 50 jaar zullen door de afschaffing van het vigerende doorsneepremiesysteem (per ingelegde euro bouwt iedere deelnemer in het pensioenfonds dezelfde rechten op) erop achteruitgaan, en die achteruitgang moet worden gecompenseerd. De situatie is per pensioenfonds anders, door verschillen in de demografische samenstelling en omvang van de deelnemersgroep alsmede beschikbare middelen. Dit vraagt dus per pensioenfonds om een andere aanpak. Wel is duidelijk dat binnen de huidige omvang van de gezamenlijke beleggingen van pensioenfondsen (deze bedraagt per 30 september 2019 €1.566 miljard!) er voldoende ruimte is om deze compensatie gedurende de komende 10 jaar mogelijk te maken.
In het nieuwe systeem vindt de opbouw plaats onafhankelijk van leeftijd van de deelnemers en waar mogelijk en wenselijk, arbeidsvormneutraal. De premie zal tot een bepaalde hoogte fiscaal gefaciliteerd aftrekbaar zijn. De premieopbouw is in belangrijke mate geïndividualiseerd waardoor wisselingen van werkgever en de aard van het contract (vast, flexibel, zzp) slechts beperkt invloed hebben op de uiteindelijke uitkomst. Op basis van de premie-inleg wordt jaarlijks ‘zonder zekerheidsmaat’ een pensioenaanspraak ingekocht. Uiteindelijk bepalen de uitkomsten van het gevoerde beleggingsbeleid voor een belangrijk deel de hoogte van het uiteindelijke pensioen.
Ook hier heeft de polder zijn werk gedaan. Waar Nederland al beschikte over een van de meest robuuste pensioenstelsels ter wereld (Mercer Global Pension Index 2019), zal het pensioenakkoord ertoe bijdragen dat het stelsel beter aansluit bij huidige arbeidsvormen, het persoonlijker en transparanter is en de betaalbaarheid en haalbaarheid ervan op termijn gewaarborgd blijft. Hiervoor is het wel nodig dat de pensioenleeftijd omhooggaat. Gelet op de toenemende vergrijzing zal dat ook zeer noodzakelijk zijn om ook economisch in staat te zijn een toereikend fundament onder onze welvaart zeker te stellen. In het pensioenakkoord zijn de contouren geschetst om ook deze gewenste duurzame inzetbaarheid te faciliteren. Het pensioenakkoord moet nog voor het overgrote deel vertaald worden in wetgeving en dit zal, behoudens de aanpassingen in de AOW-leeftijd die inmiddels wel al is geëffectueerd, na aanvullende onderzoeken in de loop van 2020/1 plaatsvinden. Belangrijk hierbij is het regelgevend kader dat voorkomen moet dat er een te grote kloof tussen verwachting en realisatie ontstaat. Door de structuur van de uitvoering, waar ieders belang zo goed mogelijk is geborgd (werknemers, werkgevers en zelfstandigen trekken hierin samen op), verwacht ik dat dat goed zal uitpakken.
Pas als de vergelijking met andere landen gemaakt wordt, blijkt de kracht van de polder echt goed. Samen met andere landen met op consensus gebaseerde stelsels, zoals Denemarken en (in mindere mate) IJsland, staat het op eenzame hoogte wat betreft het niveau van de pensioenen in combinatie met de omvang van de reserves ter dekking daarvan.
Ook hier blijkt dat kwaliteit en realiteitszin in de polder hand in hand gaan, en er een economisch verantwoord systeem neergezet is met bovengemiddeld goede voorzieningen.
Tot slot
De polder is vaak doodverklaard, maar in werkelijkheid is hij de drijvende kracht achter onze welvaart en ons welzijn. Vrij naar H. Marsman (1899-1940) dringt het volgende zich aan mij op:
Wat mij betreft is de polder niet dood: hij leeft en werkt!