Het is duidelijk dat de economische groei en het realiseren van de klimaatdoelstellingen op gespannen voet met elkaar (kunnen) staan. Voor Nederland komen deze doelstellingen erop neer de uitstoot van CO₂ in 2030 terug te brengen met 49% ten opzichte van het niveau in 1990, en deze in 2050 verder te verlagen naar een niveau van 5% van dat in 1990.
Dit valt niet mee, vooral als men bedenkt dat de economie in ontwikkelde landen tussen 1990 en 2018 gemiddeld met bijna 300% is gegroeid bij een inflatie van bijna 50% over diezelfde periode. De Nederlandse economische groei ligt precies op het OECD-gemiddelde van 300% en interessant is dan weer dat gedurende deze periode de CO₂-uitstoot, ondanks die groei, niet is gestegen. Enerzijds is dat bemoedigend, de groei heeft immers niet geleid tot een grotere CO₂-uitstoot, anderzijds is het volstrekt helder dat een dergelijke pas op de plaats een slecht uitgangspunt is om de doelen voor 2030 te realiseren. Nederland is vanuit vele binnen- en buitenlandse hoeken verweten te weinig te doen om haar verplichtingen na te komen. Een vergelijking met andere landen laat zien dat deze kritiek terecht is. In Zweden is de gemiddelde CO₂-emissie per capita 3,6 ton, in Nederland ligt dit op een niveau van 8,6 ton per capita (2018).
Het is een uitdaging uit te zoeken wat deze resultaten beïnvloedt. Dit is belangrijk om een beter begrip te krijgen over de achterliggende dynamiek, maar ook over de te volgen route naar het behalen van de onszelf opgelegde doelstellingen. Hiervoor heb ik mij verdiept in de cijfers van het International Energy Agency (IEA), die per land heel nauwkeurig de energiestromen en CO₂-emissies bijhoudt.
Uit mijn analyse blijkt dat een groot aantal landen belangrijke stappen heeft kunnen zetten door de omschakeling van CO₂-onzuinige naar CO₂-zuinigere energiedragers. Het meest duidelijk is dat te zien bij kolen. Polen, Tsjechië, Griekenland, Duitsland, Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk leunden in 1990 nog voor meer dan 30% op de voor het milieu zeer belastende kolen als bron van energievoorziening. In de periode tot 2018 heeft in betreffende landen een enorme transitie plaatsgevonden. De afhankelijkheid van kolen is voor een belangrijk deel afgebouwd ten gunste van aardgas, wind- en zonne-energie, en biomassa.
Deze transitie naar aanmerkelijk CO₂-vriendelijker energiebronnen is een belangrijke reden voor de zeer aanzienlijke reductie in CO₂-uitstoot in met name Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Tsjechië en Duitsland. Deze transities tussen energiebronnen zijn ‘relatieve’ factoren die bijdragen aan de substantiële verlaging van de CO₂-reductie in betreffende landen.
Wat verder opvalt is dat er een aantal landen is dat gezegend is met een potentieel aan energie uit waterkracht (hydro) en/of zwaar ingezet heeft op nucleaire energie. Beide energiedragers zijn CO₂-vrij en dragen al geruime tijd bij aan de relatief lagere CO₂-uitstoot in landen als Zweden (46,7% van de energievoorziening in 2018), Frankrijk (46,2%), Noorwegen (41,3%) en Zwitserland (40,4%). Met uitzondering van Noorwegen, behoren deze landen daarmee meteen ook tot de landen met de laagste CO₂-uitstoot per capita. In België, Japan, Duitsland en Spanje is in dezelfde periode nucleaire capaciteit afgebouwd wat, voor zover dit niet is gecompenseerd met andere CO₂-vrije energiebronnen, juist weer deels de verlaging van de CO₂-uitstoot heeft tegengewerkt. Uiteraard hebben beide energiedragers (waterkracht en nucleair) een zeer positieve invloed op de hoogte van de in die landen gegenereerde CO₂-uitstoot.
Ook hebben verschuivingen in het aandeel van sectoren binnen het bbp en de bevolkingsontwikkeling invloed op de energiebehoefte van landen. Zo is vrij algemeen de dienstensector gegroeid ten koste van de industrie, en is in bijna alle landen de bevolking de afgelopen ca. 30 jaar aanmerkelijk gegroeid. Ondanks substantiële technologische ontwikkelingen op het gebied van brandstofefficiency, isolatie- en warmtetechniek is het relatieve energieverbruik in de vervoers-, woon- en dienstensector over het geheel met resp. 19,9%, 10% en 25,9% toegenomen. Daar staat wel een daling van 16,6% in het energieverbruik in de industrie tegenover.
STELLING 1
Al de hierboven genoemde omstandigheden en invloeden spelen een rol bij de verwezenlijking van de doelstellingen uit het Klimaatakkoord en, meer internationaal, het Klimaatakkoord van Parijs. Er is sprake van een zeer complex probleem; de uitgangspunten, mogelijkheden en oplossingen zijn zeer afhankelijk van een veelheid van factoren. Het simpelweg vergelijken van de resultaten in CO₂-reductie en daar oordelen over vellen zonder rekening te houden met de omstandigheden waarin en de tijd waarbinnen omslagen als deze gerealiseerd kunnen worden, is (te) kort door de bocht.
Nederland
Uit bovenstaande grafieken en tabellen wordt duidelijk dat de energiemix van Nederland over de afgelopen 30 jaar nauwelijks qua samenstelling is veranderd. Het grote belang van aardgas in onze energiemix en de uitbundige binnenlandse beschikbaarheid daarvan heeft ons lange tijd ‘blind’ gemaakt voor de noodzaak actie te ondernemen om de CO₂-uitstoot te verlagen en op zoek te gaan naar CO₂-vrije alternatieven. Deze blindheid stelt ons nu voor bijzonder grote uitdagingen. Daarnaast valt de dominantie van de chemische industrie op die, zo lijkt het voor mijn ongeoefende oog in dezen, een disproportioneel groot beslag legt op de Nederlandse energieconsumptie voor het produceren van stoffen en materialen voor de export. Tot slot blijkt dat de transitie naar zonne- en windenergie (vooralsnog?) moeizaam lijkt te verlopen. Het aandeel van 1,8% in de totale productie steekt schril af tegen dat van de koploper in mijn selectie, Denemarken met 8% (wat overigens ook veel minder is dan je zou verwachten van de ‘wereldkampioen’ duurzaamheid). De transitie naar CO₂-vrije alternatieven zal, zeker gelet op de tijdspaden waarin dit gerealiseerd moet worden, scherpe(re) beleidsmatige keuzes vergen.
Voorwaarden aan de (Nederlandse) groei
Enerzijds zal moeten worden afgewogen welke van onze huidige economische activiteiten, in relatie tot de daarmee gemoeide belasting van het milieu, nog te rechtvaardigen zijn. Anderzijds zal goed nagedacht moeten worden welke energiemix voor ons land, gegeven de doelstellingen, op middellange en lange termijn het meest ideaal is. Hierbij kan je niet voorbijgegaan aan het feit dat Nederland een dichtbevolkt land is en er voor sommige energiedragers op bepaalde plekken geen ruimte of plaats is. Uiteraard is het ook noodzakelijk inzicht te krijgen in hoe de verschillende categorieën uitstoot (CO₂: koolstofdioxide; NOₓ: stikstofoxiden; SO₂: zwaveldioxide en PM10: fijnstof) over de verschillende economische sectoren zijn verdeeld.
De nadruk in dit artikel ligt op het energieverbruik en de CO₂-uitstoot, hoewel de andere emissie-categorieën voor zover hier relevant ook meegenomen zullen worden.
Economische activiteiten
De energie-, nijverheid- en transportsector zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de uitstoot van schadelijke stoffen in ons land. Niet verwonderlijk zijn dit ook de sectoren die het zwaarst leunen op fossiele brandstoffen. Nucleaire, zonne- en windenergie en biomassa kennen een dergelijke uitstoot slechts in zeer beperkte mate. Daarmee is de aard en keuze van de energiedrager een wezenlijk element in het bereiken van de klimaatdoelen.
Chemische industrie
Van alle sectoren is de chemische sector de sector die, met 26,3% (CBS, 2018) relatief gezien een gigantisch beslag legt op ons totale nationale energieverbruik. Tegelijkertijd is deze sector ook een van de motoren achter het succes van Nederland als handelsnatie. Het is zelfstandig verantwoordelijk voor ca. 60% van ons handelsoverschot met het buitenland. Met een aandeel van 2% in het bbp en als werkgever van ca. 42.000 fte is deze sector weliswaar een waardevolle, maar daarmee mijns inziens niet een onmisbare factor in onze economie. Bovendien is deze sector zeer kwetsbaar voor vergrijzing aangezien meer dan 60% van de werknemers ouder is dan 45 jaar. Landelijk gezien is dit extreem hoog. De vraag is of een (nog) hoge bijdrage aan onze handelsbalans een doel op zich is en voldoende reden is voor het met de huidige productiestandaarden onverkort handhaven van deze zeer vervuilende economische activiteit (die verantwoordelijk is voor 10,8% van de CO₂-, en 5,6% van de SO₂-uitstoot in ons land). Wat mij betreft zou deze vraag alleen bevestigend beantwoord kunnen worden indien het energieverbruik en de uitstoot van deze sector verlaagd kunnen worden en tot aanvaardbare, naar energieneutraal neigende, niveaus kan worden teruggebracht.
Wegvervoer
Bij een florerende economie ‘hoort’ een robuuste transportsector. Het totaal van het vervoer over de weg legde in 2018 een beslag van iets meer dan 14% op ons totale energieverbruik, 31,6% van de uitstoot van CO₂, 18,2% van het SO₂, 63,8% van de NOₓ en 2,8% van fijnstof. Nog geen 1% van het totale verbruik was elektrisch. Achterhaalde sentimenten van ‘Petrolheads’ ten spijt, dit moet echt snel anders. De transitie naar elektrisch aangedreven voertuigen zal gepaard moeten gaan met een ‘carrot and stick’-benadering. Hiervoor zal de overgang naar elektrisch aangedreven voertuigen gefaciliteerd dienen te worden met opkooppremies en het blijven rijden met fossiel aangedreven voertuigen zou ontmoedigd moeten worden met in de tijd gestaag oplopende motorrijtuigenbelastingen (waarbij het algemene aanbod van elektrisch aangedreven voertuigen de mate van stijging bepaalt).
Woningen en kantoorgebouwen
Het gebruik van (voornamelijk) elektriciteit en aardgas in woningen en kantoren neemt naar schatting 22% van het Nederlandse energieverbruik en bijna 20% van de CO₂-uitstoot voor zijn rekening. Het is een open deur dat in de verduurzaming van onze woningen, maar ook kantoorgebouwen, op dit vlak nog een hoop te winnen valt. Een geleidelijk in de tijd in te voeren systeem waarbij de OZB gekoppeld wordt aan het energielabel van het gebouw (maar dan op basis van een systeem van betrouwbare certificering en met uitzonderingen voor monumentale panden), kan deze verduurzaming mogelijk stimuleren. In aanvulling hierop en ter stimulering zou overwogen kunnen worden de energiebelasting te reduceren naarmate het energielabel gunstiger is.
STELLING 2
Meer is niet altijd beter, zeker als het gaat om activiteiten met aantoonbare schade aan het milieu en de gezondheid. De overheid moet een actievere rol spelen in het sturen van gewenst en het voorkomen van ongewenst gedrag, ook indien (macro-)economische belangen in het geding zijn. Indien nodig moeten de activiteiten en invloed van lobbyisten blootgesteld worden aan het publieke domein opdat voldoende democratische controle is op de uitkomsten daarvan.
Energiemix
Eerder in dit artikel hebben we gekeken naar het verbruik en gezien dat er veel is te winnen door beleidsmatige ingrepen. Desalniettemin is voor al die activiteiten nog steeds energie nodig. Onze hoop is gevestigd op de transitie van fossiele energiedragers naar duurzame zoals zonne- en windenergie, biomassa en warmtepompen. Ik heb twijfels of deze hoop inhoudelijk gerechtvaardigd is.
Als voorbeeld wil ik hiervoor de ‘wereldkampioen’ duurzaamheid Denemarken opvoeren. Een land dat niet beschikt over waterkracht of nucleaire energie. Een land dat al geruime tijd bezig is de stap naar duurzame energievoorziening te maken en Nederland wat dat betreft tot voorbeeld strekt.
Denemarken is er goed in geslaagd haar ‘afhankelijkheid’ van kolen af te bouwen en dat aandeel te converteren in duurzame energiebronnen als zonne- en windenergie en biomassa.
Met biomassa als duurzame bron van energie heb ik echter wel moeite. De theorie is dat de bij de verbranding vrijkomende CO₂ gecompenseerd wordt door de bij groei van de biomassa geabsorbeerde CO₂. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat er toch verbranding en uitstoot plaatsvindt en dat de biomassa ook ingezet kan worden bij de productie van bouwmaterialen en plasticvervangende grondstoffen en materialen. In die gevallen komt er geen CO₂ vrij. Feitelijk is alleen het aandeel aan zonne- en windenergie uitstootvrij. In Denemarken is het aandeel daarvan in de totale energiemix de afgelopen 5 jaar tussen de 7,5% en 8%. Er lijkt echter weinig opwaartse beweging te zitten in dit aandeel duurzame energie en mogelijk heeft dat te maken dat er grenzen zitten aan de groei en de steun voor deze vorm van energie. Ook wereldwijd is er twijfel of de doelstellingen voor deze duurzame wijze van energievoorziening gehaald gaan worden.
Alle goede bedoelingen ten spijt, het zal een enorme opgave worden op lange termijn (tien tot dertig jaar) te kunnen voorzien in een nagenoeg emissievrije vorm van energieopwekking. Ik pleit ervoor om serieus na te denken over de mogelijkheden die nucleaire energie biedt om onze samenleving(en) te behoeden voor een uit de hand gelopen klimaatcrisis. Bestaande dogma’s en vooroordelen tegen deze vorm van energieopwekking moeten herijkt worden aan de realiteit maar ook aan de noodzaak om snel in werkbare en duurzame oplossingen te voorzien. Het IEA stelt in de eerste plaats dat veroudering, vooral in de westerse landen, van nucleaire energievoorziening (nu verantwoordelijk voor 22% van de wereldwijde energieproductie) de druk op alternatieve bronnen van duurzame energieopwekking alleen maar opvoert. In de tweede plaats stelt ze dat met nieuwe technieken het zeer wel mogelijk is op verantwoorde wijze en tegen lagere kosten te voorzien in de energietransitie als het geval zou zijn zonder nucleaire energie. Bill Gates heeft met zijn TerraPower-initiatief een enorme stap gezet om mogelijke oplossingen aan te dragen voor het beheersbaar maken van de veiligheidsrisico’s die verbonden zijn aan de huidige kerncentrales. Daarnaast voorziet zijn prototype kerncentrale (de Traveling Wave Reactor, TWR) in het gebruik van reeds afgewerkt uranium als brandstof. Hiermee wordt dus direct een bijdrage geleverd aan het oplossen van het serieuze probleem van de opslag van radioactief afval. Voor degenen die geïnteresseerd zijn is de aflevering van de Netflix documentaire over dit onderwerp, deze is zeer de moeite waard.
STELLING 3
Het stellen van hoop en verwachting in duurzame energieopwekking met zonne- en windenergie en biomassa als voornaamste bron is een doodlopende straat. We moeten onze dogma’s en vooroordelen opnieuw tegen het licht houden en ons openstellen voor nieuwe inzichten over de toepassing van nucleaire energie en werk maken van het veiligstellen van onze duurzame toekomst.
Tot slot
De noodzaak tot het treffen van maatregelen om klimaatcatastrofes tegen te gaan is onafwendbaar. Het ontkennen van de invloed van menselijk handelen op het klimaat op aarde is, zeker met al het wetenschappelijke bewijs dat die invloed aannemelijk maakt, een te groot risico voor toekomstige bewoners en daarmee oliedom. Dit neemt niet weg dat op een verstandige manier moet worden gekeken hoe de uitdagingen te lijf te gaan. Dit impliceert dat we open dienen te staan voor de complexiteit en niet vervallen in simplistische redeneringen en oplossingen. Ook de uitvoeringsproblematiek mag niet worden onderschat (zie mijn artikel uit 2018 hierover). We zullen eerlijk moeten zijn over de gevaren en risico’s die ons bedreigen en bereid moeten zijn groei niet langer te laten prevaleren boven milieu en gezondheid. Alleen als we in staat zijn met een open vizier en zonder vooroordelen en dogma’s de toekomst tegemoet te gaan, zijn we in staat de beste oplossingen te vinden voor iedereen; zowel in het heden als in de toekomst.