De afgelopen jaren is Europa langzaam maar zeker uit de crisis gekropen die sinds begin 2007 -eerst bijna onzichtbaar, vanaf midden 2008 zeer nadrukkelijk- de wereld steeds meer in haar greep hield. De ‘sub-prime’ crisis was het gevolg van een soort ‘piramidespel’ met waardeloze hypotheken waar gerenommeerde Amerikaanse investeringsbanken de toch wel zeer gewetenloze aanstichters van waren en waarvoor kredietbeoordelaars mogelijk zelfs willens en wetens de ogen dichtknepen. Het financiële systeem had gefaald en het vertrouwen in financiële instellingen en regulerende instituties was gekelderd tot een absoluut dieptepunt. Het scheelde werkelijk niets of het wereldwijde financiële systeem was helemaal onderuitgegaan (abonnees van Netflix hebben toegang tot de absolute ‘must see’ documentaire hierover: Inside Job).
De recessie die daarop volgde sleurde gaandeweg een toenemend aantal banken mee. Onderpanden bleken ontoereikend en garanties inmiddels boterzacht. Overheden, zowel in de Verenigde Staten als in Europa, moesten op grote schaal bijspringen om banken van de ondergang te redden en burgers te beschermen tegen het verlies van spaargeld en hun pensioenvoorziening. Dit heeft op zijn beurt weer grote sporen achtergelaten in de financiële huishouding van overheden zoals onderstaande grafiek goed laat zien.
Binnen de kortste keren liepen de overheidsschulden met grote sprongen op, in Nederland zelfs met 30% in een half jaar tijd. Dit waren omstandigheden waarin beleid nauwelijks een rol meer speelde, het was pompen of verzuipen. Het beeld voor grote delen van de Europese Unie (waar ik me in dit stuk toe zal beperken) was in eerste instantie min of meer identiek, maar hoe men uit de crisis is gekomen is uiteindelijk zeer verschillend zoals hierna zal blijken. Waar komt dat door, wie betaalt daar de rekening voor en wat zou er moeten gebeuren om hier verandering in te brengen? De vraag stellen is makkelijk, hem beantwoorden helaas een stuk moeilijker.
Er is een aantal ‘vensters’ waar men doorheen kan kijken om een beter begrip te krijgen van de invloed van de bankencrisis op de EU. Een daarvan is de ontwikkeling van het bruto binnenlands product
Het blijkt dat regio’s verschillen in hun vermogen zich van de crisis te herstellen. Voor een deel zal dat te maken hebben met bijvoorbeeld de openheid van hun economie, de kracht van de publieke instituties, de omvang (en dus kwetsbaarheid in de crisis) van hun bankensector, de fase van hun economische ontwikkeling en/of de mate waarin hun sociale voorzieningen gedurende de crisis aangesproken zijn. Iedere economie heeft z’n eigen specifieke karakteristieken en omstandigheden. Interessant is daarom te onderzoeken welke oorzaken aan betreffende verschillen ten grondslag liggen.
Als uitgangspunt voor het verkrijgen van inzicht heb ik mij gebaseerd op de Global Competiveness Index 2017 zoals samengesteld door het World Economic Forum. Het interessante van betreffende index is dat hij een veelzijdig beeld geeft van een groot aantal ter zake doende aspecten van economische concurrentiekracht. Duidelijk wordt dat de landen binnen het noordwestelijke deel van de Europese Unie en zeker ook Nederland het inmiddels op bijna alle vlakken zeer goed doen. Men kan constateren dat de zich nog sterk ontwikkelende oostelijke EU-regio op een aantal vlakken (kwaliteit van hun instituties, Infrastructuur en de kwaliteit van de zakelijke processen en innovatie) alle zeilen nog zal moeten bijzetten om aansluiting te vinden bij het gemiddelde in de Europese Unie. Opvallend is echter hoe landen in de zuidelijke EU-regio het op zoveel fronten laten afweten als het gaat om concurrentiekracht. Met name de zwakte van hun publieke instituties, het gebrek aan macro-economische robuustheid, de geringe efficiency van de arbeidsmarkt en marktmechanismes alsmede het gebrekkige functioneren van de financiële markten vallen hierbij op.
Alle bovengenoemde omstandigheden leiden tot een voor de zuidelijke EU-regio dramatisch beeld. Het institutioneel vermogen de crisis te lijf te gaan ontbrak en ontbreekt, hetgeen gericht en effectief overheidshandelen in de weg staat. Dat was niet alleen het geval nadat de crisis uitbrak, maar is er waarschijnlijk ook de oorzaak van dat men er überhaupt zo slecht voorstond toen de crisis uitbrak.
Het Oudnederlandse spreekwoord ‘zachte heelmeesters maken stinkende wonden’ doet hier volledig opgeld. De schuldenpositie van de zuidelijke EU-regio die ten minste twee keer hoger is dan die in de andere EU-regio’s, maakt het onmogelijk om eigenhandig orde op zaken te kunnen stellen. De rente wordt nu door de Europese Centrale Bank (ECB) laag gehouden om de zuidelijke EU-regio niet in nog grotere problemen te brengen, maar deze goedkope rente voedt tegelijkertijd overconsumptie (door zowel bedrijven als particulieren) en verhindert dat de ECB voldoende slagkracht heeft om een rentebeleid te voeren dat ons weerbaar moet maken voor een volgende crisis. Op deze wijze houdt de zuidelijke EU-regio, met haar problemen en politieke onvermogen orde op zaken te stellen, de rest van de EU in gijzeling.
Global Government Performance Index (GGPI) 2017
Dit politieke onvermogen is niet alleen een tijdbom onder de economische weerbaarheid van de EU als geheel, maar het druist ook nog eens in tegen het belang van de burgers in de zuidelijke EU-regio zelf, zoals door mijn laatste Global Government Performance Index (GGPI) wordt aangetoond. De GGPI maakt helder inzichtelijk waar landen zich, wat hun inspanningen in relatie tot voor burgers relevante prestaties betreft, bevinden en hoe zij zich sinds 2014 op dat vlak ontwikkelen. Het beeld voor de zuidelijke EU-regio is dramatisch (klik hier voor de hele GGPI 2017 ranking en deeloverzichten).
Burgers in Italië, Griekenland en in iets mindere mate ook in Spanje, Frankrijk en België zien dat hun overheid met hun belastinggeld (en met de schulden die ze moeten opnemen om hun tekorten te dekken) aanmerkelijk minder prestaties levert dan overheden van landen in grote delen van de noordwestelijke EU-regio. De GGPI laat zien dat burgers de dupe zijn als het beleid van hun overheid faalt of deze teveel toegeeft aan oplossingen die de werkelijke problemen doorschuiven naar een volgende regering en daarmee naar volgende generaties. Juist door niet in te grijpen wordt het probleem alleen maar groter en burgers zouden moeten beseffen dat hoe langer ingrepen uitblijven, hoe verder hun eigen welzijn in het gedrang komt. Deze angst speelt zeker ook een rol binnen in eigen land succesvolle regio’s als Catalonië en Vlaanderen. Het separatisme dat hierdoor gevoed wordt, zet de eenheid van de EU als geheel nog verder onder druk.
Dit is de kern van het enorme dilemma dat de Europese Unie al lange tijd in haar greep houdt. Zolang de schulden van de landen in de zuidelijke EU-regio niet naar aanvaardbare proporties worden teruggebracht, heeft de hele EU en al haar burgers (die in het zuiden voorop) een probleem. Het gebrek aan vertrouwen in de daadkracht van de EU is direct te herleiden tot de wijze waarop verantwoordelijke politici in betreffende landen zich jarenlang, en in sommige gevallen zelfs sinds hun toetreding tot de EU, hebben onttrokken aan de eisen van het Euro stabiliteits- en groeipact met betrekking tot begrotingsdiscipline (maximaal een tekort van 3% van het bbp) en de hoogte van de overheidsfinanciering (maximaal 60% van het bbp). Door hier niet (adequaat) tegen op te treden heeft de EU deze vertrouwenscrisis ook nog eens volledig aan zichzelf te danken. Bovendien is het vooralsnog ook niet duidelijk of het in 2011 ingevoerde verscherpte correctie- en sanctiebeleid bij overschrijding van het Euro stabiliteits- en groeipact ook maar iets heeft opgeleverd.
Hoe nu verder?
Het gaat te ver om op deze plaats de pretentie uit te spreken ook maar een begin van een oplossing te kunnen aanreiken. Wat echter wel opvalt is dat in het politieke en publieke debat hierover niet serieus wordt gekeken naar de onderliggende oorzaken en achtergronden die aan deze problematiek ten grondslag liggen.
Het is te makkelijk om te verwijzen naar alleen de gebrekkige politieke institutionele infrastructuur in betreffende landen, de grote bureaucratie en inefficiëntie alsmede taaie arbeidsverhoudingen. Deze spelen zeker mee en het zou echt helpen als hervormingen doorgevoerd worden om de prangende obstakels die er zijn op te ruimen. Het is echter niet alleen politieke onwil, onvermogen of onkunde die de zuidelijke EU zo in de problemen brengt. De grootste uitdaging is te begrijpen waarom de schuldenlast niet controleerbaar is. Dit doe ik aan de hand van twee plaatjes:
Overheden in de zuidelijke EU-regio leggen met hun uitgaven een onevenredig groot beslag op het totale bbp van de regio. Dit beslag is ruim hoger dan dat in de andere EU-regio’s en valt niet te financieren binnen de grenzen die het Euro stabiliteits- en groeipact stelt. Voor een belangrijk deel is deze last te verklaren uit de grote omvang van de sociale voorzieningen die op de overheidsuitgaven drukken. De oorzaak hiervoor moet gezocht worden in het feit dat in de zuidelijke EU-regio oudedagsvoorzieningen tot wel 75% van het gemiddeld verdiende loon dat in het werkzame bestaan verdiend werd uit de publieke middelen worden gefinancierd en privaat gefinancierde pensioenen nagenoeg ontbreken. Tel daar de relatief vroege leeftijd waarop mensen met pensioen gaan bij op, dan is duidelijk dat deze wijze van financiering een zware wissel trekt op de overheidsfinanciën, zowel nu als in de toekomst. Voor een aantal landen in het noordwesten (Luxemburg en Finland) en het oosten van de EU (Oostenrijk en Hongarije) geldt hetzelfde.
Zolang betreffende landen er niet in slagen de financiering van de pensioenen op andere leest te schoeien, blijft deze problematiek iedere mogelijkheid tot het in evenwicht krijgen van de overheidsbegroting en het verlagen van de staatsschuld voor de voeten lopen. Mensen worden ouder en door de vergrijzing moet de last worden opgebracht door relatief steeds minder werkenden. Hervormingen zijn onontkoombaar. Hiervoor kan een voorbeeld worden genomen aan de Denen die rond de eeuwwisseling hun pensioensysteem van puur publiek gefinancierd, naar gedeeltelijk privaat gefinancierd hebben omgebogen. Inmiddels hebben de bezittingen van de private pensioenfondsen een omvang bereikt van ca. 200% van het bbp en zijn de Deense pensioenfondsen de voormalig wereldkampioen Nederland op dit vlak voorbijgestreefd in termen van hoogste bezittingen als percentage van het bbp.
Hoe langer deze noodzakelijke hervormingen uitblijven hoe langer burgers in de zuidelijke landen van de EU hiervoor de prijs betalen en hoe sterker de roep wordt van burgers in de andere regio’s van de EU om de handen van het zuiden af te trekken. Dit trekt een wissel op de toch al beperkte solidariteit binnen de EU. Inmiddels weten burgers, met de Griekse schuldencrisis nog in het achterhoofd, dat zij op enig moment de rekening gepresenteerd krijgen van het vooruitschuiven van hervormingen en de politieke weerzin van het snijden in eigen vlees. Voor de inwoners van de betreffende landen is het uiteraard het ergst. Bij het achterwege blijven van hervormingen betalen zij de hoogste rekening. Achterstallig onderhoud aan infrastructuur, veiligheidsvoorzieningen en sociale structuren zullen onherroepelijk leiden tot onveiligheid, onrust, inkomensongelijkheid alsmede ernstig verval. De weg naar boven kan alleen maar gevonden worden door ingrijpende hervormingen in de politieke en sociale instituties in samenhang met het terugdringen van corruptie, nepotisme en cliëntelisme. Er moet worden ingegrepen in de sleetse mechanismes op de arbeidsmarkt en binnen de economie als geheel. Tevens moet men, zoals hierboven uitgebreid besproken, niet meer weglopen voor de noodzakelijke en grondige hervorming van het systeem van oudedagsvoorzieningen, in ieder geval voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Het vaak gebruikte argument hiertegen dat dit de solidariteit tussen generaties ondermijnt, doet hier geen opgeld. Het zijn juist de oude generaties die de jonge generaties met een praktisch failliet van hun overheid hebben opgezadeld. Of het doorvoeren van deze ingrijpende hervormingen nog op tijd komt en/of überhaupt politiek haalbaar is valt niet te zeggen. Vast staat in ieder geval dat bij ongewijzigd beleid het alleen maar erger wordt en de vraag is of de EU dan nog in staat is financieel en politiek bij te springen. De Griekse crisis indachtig, zou geen land het echter zover moeten laten komen dat het van de EU afhankelijk wordt om zich van de financiële ondergang te redden.
Noot:
In dit artikel zijn de EU landen als volgt onderverdeeld in regio’s (1):
- Noordwest: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Ierland, Luxemburg, Nederland en Zweden;
- Oost: Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovakije (2), Slovenië en Tsjechië
- Zuid: Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Portugal en Spanje
- Groot-Brittannië heb ik buiten deze vergelijking gelaten om Brexit-effecten op deze cijfers te voorkomen
- Slovakije is niet in alle vergelijkingen meegenomen wegens het ontbreken van data van dat land in sommige statistieken van Eurostat