Bron: ECN
Uitvoering gevend aan het in 2015 gesloten Klimaatakkoord van Parijs is op 10 juli van dit jaar de eerste stap gezet op weg naar een, volgens goed Nederlands poldergebruik, politiek breed gedragen nationaal Klimaatakkoord. Het voorstel formuleert de hoofdlijnen van een toekomstbestendig klimaatbeleid met als doel in 2030 de Nederlandse CO2-uitstoot terug te dringen naar een niveau dat tenminste 49% lager ligt dan in 1990. Sectorgewijs is gedurende vier maanden door vele deskundigen en belangengroepen met uiteenlopende opvattingen en belangen intensief toegewerkt naar duurzame oplossingen voor het klimaatprobleem. Deze oplossingen moeten ertoe bijdragen dat Nederland haar verantwoordelijkheid neemt in het beteugelen van de opwarming van de aarde en uiteindelijk onze afhankelijkheid van niet-duurzame fossiele brandstoffen nagenoeg terugbrengt naar nul. Iedere sectortafel heeft op hoofdlijnen initiatieven geformuleerd die de onderstaande sectordoelstellingen ondersteunen:
Bron: Voorstel voor hoofdlijnen van het klimaatakkoord, 10 juli 2018
De voorstellen voorzien in een hoge mate van zelfvoorzienende energiesystemen op nationaal niveau en flexibiliteit op wijk- en gebruikersniveau. Het is nu aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) om de voorstellen door te rekenen en ze te toetsen op de beoogde CO2-reductie en kosten. In afwachting van betreffende toetsing, die eind deze maand wordt verwacht, veronderstel ik dat de voorstellen zoals ze voorliggen gerealiseerd gaan worden.
Uitdagingen
De voorstellen vergen een uitzonderlijke inspanning en hebben enorme implicaties. Het zou allemaal een stuk eenvoudiger zijn als men kon beginnen met een schoon stuk papier en een structuur kon ontwerpen voor een CO2- en energieneutrale wereld zonder rekening te hoeven houden met bestaande bronnen, investeringen, capaciteit, belangen en afhankelijkheden. De realiteit is uiteraard een andere en we dienen, tijdens de uitvoering van het Klimaatakkoord, rekening te houden met de feiten en omstandigheden van dit moment. Wij willen tussentijds kunnen blijven vertrouwen op de huidige leveringszekerheid zonder dat de betaalbaarheid van onze energie en de distributie daarvan de pan uitrijst. Vanuit de bestaande situatie moet de overstap gemaakt worden naar een totaal nieuw systeem met compleet andere uitgangspunten, afhankelijkheden en eisen aan de infrastructuur. Dit proces wordt samengevat onder de naam ‘energietransitie’.
Nieuwe technieken en processen kunnen een niet te voorspellen invloed gaan hebben op de wijze waarop en de bronnen waaruit we in de toekomst in onze energiebehoefte kunnen voorzien. Te denken valt bijvoorbeeld aan het economisch verantwoord en veilig produceren van waterstof volgens het in Nederland ontwikkelde H2Fuel principe waarmee een belangrijke stap gezet zou kunnen worden in het op duurzame wijze genereren, opslaan en transporteren van energie. Technologische doorbraken op het gebied van kernfusie lijken het mogelijk te maken binnen 15 jaar op commerciële basis elektriciteit op te wekken. Met de kennis van nu moeten wij een structuur neerzetten die voldoet aan de mogelijkheden én uitdagingen van 2050 en daarna. Dit maakt de uitdaging van het CO2-neutraal maken van onze samenleving zo’n complexe operatie. Wat nu als het cliché dat al sinds de jaren 50 opgang doet ‘that nuclear fusion is 20 years away, and always will be’, gewoon waar blijkt te zijn? We kunnen het ons, gegeven de eindigheid van de voorraden aan fossiele brandstoffen alsmede de maatschappelijke uitdagingen en meteorologische risico’s die de alsmaar toenemende CO2-uitstoot naar verwachting met zich meebrengen, simpelweg niet veroorloven nog langer op de toekomst te wachten. Gelukkig is dat voor een groot deel van de noodzakelijke aanpassingen ook niet nodig.
Transitie
Een aantal zaken staat vast. We willen onze maatschappij ombouwen naar een duurzame, op CO2-neutraliteit gebaseerde omgeving. Dit impliceert dat op termijn fossiele brandstoffen als gas, kolen, olie, e.d. uit onze energiemix gaan verdwijnen en vervangen zullen worden door andere, maar dan duurzame, energiedragers. Ook staat vast dat de tijd waarin deze transitie plaats moet vinden beperkt is. Het kan niet allemaal op hetzelfde moment, maar er is wel haast bij. Dit vergt een gestructureerde en zorgvuldige planning.
Een belangrijk aandachtspunt is dat ons huidige laagspanningsnet (de nauwste haarvaten van ons energienetwerk dat ligt tussen de transformatorstations in de wijk en de daarin woonachtige of gevestigde eindgebruikers) destijds aangelegd is met totaal andere uitgangspunten dan die nu nodig zijn om de energietransitie mogelijk te maken. Waar voorheen gas de verwarmingsinstallatie en het fornuis deed branden, benzine of diesel onze auto’s aandreven, zullen deze vormen van energie in de toekomst verdwijnen en zal elektriciteit hun plaats moeten innemen. Verwarming, fornuis en auto’s zullen gevoed moeten worden uit het stopcontact in plaats van door gas en olie.
Aangezien deze verhoogde capaciteitsvraag slechts gedeeltelijk door (eigen) zonnepanelen of isolerende maatregelen ((drie)dubbelglas, betere grond- en muurisolatie) kan worden opgevangen zal de belasting op het (laag)spanningsnet toenemen. Dit is vooral het geval op piekmomenten: ’s ochtends wanneer mensen opstaan (douchen, verwarming aan) en in de vroege avond als mensen thuiskomen van hun werk (auto aan laadpaal, koken, verwarming aan). Er zullen piekbelastingen ontstaan die het huidige netwerk niet aankan. De verwachting is dat de leveringszekerheid die nu nagenoeg 100% is, zonder nadere maatregelen onder druk komt te staan. Het zal duidelijk zijn dat additionele investeringen noodzakelijk zijn.
Zo zal afhankelijk van de mate van energietransitie in 2030 volgens Netbeheer Nederland tussen de €40 en €80 miljard aan extra netinvesteringen nodig zijn om op piekmomenten de extra belasting van het net op te kunnen vangen.
Netbeheer Nederland, 2018: Impact van voorzienbare elektrificatie op collectieve elektriciteitsnet
Hierbij speelt ook nog eens een rol dat de productie van zonne- en windenergie niet constant is en onvoorspelbaar en dat in geval van overproductie opgewekte energie juist ook weer teruggegeven moet kunnen worden aan het net. Geen wijk is hetzelfde en de energiemix en behoefte zal dan ook van wijk tot wijk verschillen. Er zijn wijken die voor 100% duurzaam zijn gebouwd, maar ook wijken waar oudbouw de overhand heeft en waar duurzaamheid nog (lang) niet standaard is. Er zijn wijken die zich wel lenen voor grootschalig zonnepaneel- en/of warmtepompgebruik, en wijken waar dat helemaal niet effectief zal zijn. Hetzelfde geldt voor laadpalen voor elektrische auto’s, batterijen voor het opslaan van reststroom, etc.. Om met al deze aspecten rekening te kunnen houden zal de toekomstbestendige energie-infrastructuur flexibel genoeg moeten zijn om met de specifieke karakteristieken van een wijk om te kunnen gaan. Er zal per wijk regie moeten worden gevoerd om de voor die wijk beste oplossing te vinden waarin tegen de laagst mogelijke kosten de hoogste leveringszekerheid wordt gerealiseerd.
Kosten
Lastig is dat de verschillende studies met andere uitgangspunten werken en daardoor tot afwijkende prognoses van de met de energietransitie gemoeide kosten komen. Dit maakt het lastig een goed inzicht te krijgen van wat ons op dit vlak boven het hoofd hangt. Zo stelt het PBL in een op 26 april verschenen rapport dat de kosten van de energietransitie in 2030 tussen de €2 en ruim €3 miljard per jaar zullen bedragen. Eric Wiebes, de minister van Economische zaken en Klimaat, sprak tijdens zijn optreden bij Zomergasten op 26 augustus over 0,5% van het bnp per jaar extra aan kosten (ca. €4 miljard/jaar dus) en een rapport van Netbeheer Nederland stelt weer dat in 2050 de totale kosten van de energievoorziening (afhankelijk van het gekozen scenario) tussen de €50 en €60 miljard bedragen tegen €30 miljard nu. Deze laatste cijfers zijn welliswaar inclusief de kosten van de energie zelf, die bij ongewijzigd beleid in 2050 volgens het rapport een kleine €30 miljard hoger zullen liggen dan nu. Toch blijkt dat als we het huidige niveau van de totale kosten van de energievoorziening (genoemde €30 miljard/jaar) onder de verschillende scenario’s doorrekenen naar het geprognotiseerde kostenniveau daarvan in 2050, de kostenstijging -ondanks de enorme inspanningen die de energietransitie met zich meebrengt- ‘meevallen’. Afhankelijk van het gekozen scenario ligt de jaarlijkse gemiddelde stijging tussen de 1,7% en 2,1%.
Een waarschuwing is hier echter wel op zijn plaats. Gelet op eerdere ervaringen met grootschalige overheidsprojecten, moeten we niet verbaasd zijn als de uiteindelijke kosten (aanzienlijk) hoger uitvallen. Draagvlak is een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van steun en dan helpt het niet om bij de aanvang van dit enorme project met torenhoge, maar reële ramingen te komen. De basis van de diverse kostenramingen zijn telkens anders en vaak weinig transparant. Dit maakt het lastig een gefundeerd gevoel te krijgen van de echte hoogte van de meerkosten die de energietransitie met zich brengt.
We moeten reëel zijn en aanvaarden dat het maatschappelijk belang van de energietransitie zodanig is, dat aan het maken van noodzakelijke kosten om de CO2-neutraliteit voor toekomstige generaties te realiseren en zelfvoorzienend te zijn in onze energiebehoefte, niet te ontkomen valt.
Verleiding
In iedere nieuwe maatschappelijke beweging -en het streven naar een CO2-neutrale planeet valt daar zeker onder- heb je ‘first movers’, zij die het belang zien van de benodigde actie én bereid zijn daarin te investeren. Dat kunnen idealistische collectieven zijn, maar ook -vaak wat draagkrachtiger- individuen die investeren in het duurzaam maken van hun huis, zonne- en windenergie of elektrische auto’s. Feit is dat de grote massa nog niet zover is. Hetzij omdat het financiële draagvlak daarvoor ontbreekt, of het probleem nog niet als voldoende nijpend wordt ervaren dan wel omdat men in afwachting is van oplossingen (technisch, bouwkundig en wat capaciteit betreft) die bewezen, schaalbaar en betaalbaar zijn. Hierin ligt een van de grote uitdagingen van de energietransitie: het creëren van een draagvlak voor de benodigde inspanningen en vervolgens het bij burgers genereren van een gevoel de boot niet te willen missen bij de implementatie van de voor hun situatie benodigde aanpassingen. Het is juist dit aspect van de ‘verleiding’ waarover nog weinig overeenstemming bestaat. Op zich is dat wel begrijpelijk. Eerst het wat, dan komt het hoe aan bod. Toch mag en kan het één niet los gezien worden van het ander. Zonder volledige participatie door burgers/gebruikers kan het beoogde doel niet worden gerealiseerd. Het moet voor hen duidelijk zijn dat zij er niet alleen voor staan, maar ook dat niet meedoen eigenlijk geen optie is. Dit vergt een zorgvuldige ‘carrot and stick’ benadering. Het algemeen belang is hierin leidend: stimuleren waar mogelijk en bestraffen waar noodzakelijk. Voorwaarde voor het kunnen bestraffen moet naar mijn stellige mening zijn dat betaalbare en adequate voorzieningen zijn aangeboden en financierbaar gemaakt waar geen gebruik van is gemaakt.
Wat wel, en wat niet doen in de strijd voor het verkrijgen een ruim draagvlak
Het is een spreekwoordelijke open deur dat draagvlak wezenlijk is voor het welslagen van de energietransitie. De complexiteit van alle met de energietransitie samenhangende aspecten is daarbij een belangrijke en hinderlijke barrière. Dit maakt de noodzaak groot om zo consistent als mogelijk te zijn in de boodschap en de prikkels zoveel mogelijk te laten aansluiten bij wat burgers als wenselijk en eerlijk ervaren. De voorstellen schieten daarin wat mij betreft tekort. Het is nog te veel een ‘inside job’ van technocraten. Noodzakelijk, maar volstrekt onvoldoende om de harten te stelen van de gemiddelde burger. Hiervoor zullen op de volgende drietal onderdelen nadrukkelijk bepaalde acties ondernomen moeten worden en op andere punten juist weer nagelaten moeten worden:
investeren in een betrouwbare toekomstbestendige energievoorziening;
investeren in gebouwgebonden CO2-verlagende maatregelen (isolatie, duurzame opwekking, warmtevoorzieningen, etc.);
gedragsverandering ten aanzien van stroomverbruik.
Investeren in een betrouwbare toekomstbestendige energievoorziening
De voorstellen voor de hoofdlijnen van een toekomstbestendig Nederlands klimaatbeleid voorzien in een zelfvoorzienend systeem van energievoorziening. Dat wil zeggen dat in principe de afhankelijkheid van buitenlandse energiebronnen zoveel mogelijk beperkt zal zijn. Dit lijkt me een verstandige en verantwoorde keuze. Dit is niet de goedkoopste optie, maar verkleint de afhankelijkheid van systemen die we niet in de hand hebben en legt de verantwoordelijkheid voor de CO2-reductie daar waar deze thuishoort: bij onszelf. Een cruciale opdracht aan de overheid is de afwegingen die tot deze insteek hebben geleid goed uit te (blijven) leggen, transparant te communiceren over de voortgang (ook als het tegenzit) en daarmee draagvlak te creëren voor de gemaakte keuze.
Teneinde de kosten binnen de perken te houden, is het noodzakelijk dat er een goede afstemming plaatsvindt tussen wat nationaal mogelijk is (in principe het minst duur, met een grote nadruk op wind op zee) en -gelet op wijkspecifieke aspecten- regionaal het best werkt (zonnepanelen en geothermische systemen). Mocht deze afstemming minder dan optimaal zijn, dan leidt dat tot competentieproblemen, doublures en kostenoverschrijdingen. Dit is dodelijk voor het draagvlak hiervoor.
Investeren in gebouwgebonden CO2-verlagende maatregelen
De goedkoopste warmte en koeling is die welke je niet hoeft op te wekken. Het belang van adequate isolatie kan dus niet genoeg benadrukt worden. Vooral huizen en gebouwen van voor 1995 hebben op dat punt nog een slag te maken. Het ‘van het gas gaan’ als bron van warmte in de gebouwde omgeving zal noodzakelijkerwijs moeten leiden tot investeringen in duurzame alternatieven. De sectortafel Gebouwde omgeving meent dat een wijkgerichte benadering de beste oplossing biedt om de voor die betreffende wijk beste oplossing te bereiken. Dit vergt regie van gemeentes en interactie met bewoners/gebruikers, en deze regie en interactie resulteert in een zogenaamde transitievisie van de gemeente. Het roept de vraag op of het nu verstandig is deze transitievisie af te wachten, of juist individueel een op jouw woning toegesneden oplossing na te streven. Het voordeel van het afwachten van de transitievisie van je gemeente is dat je meelift op te bereiken schaalvoordelen van de gezamenlijke aanbesteding, het gebruik en onderhoud van de geboden oplossing. Ook is denkbaar dat de financiering van een dergelijke oplossing onder gunstiger (gesubsidieerde?) voorwaarden kan plaatsvinden. Nadeel is dat er afhankelijkheid ontstaat ten opzichte van het door jou gewenste tijdpad (wat als jouw wijk pas in 2028 aan de beurt is?) en maatwerk mogelijk lastiger wordt. Dit is een voor de burger lastige keuze waarbij deskundige en op feiten gestoelde voorlichting een belangrijke rol spelen. Dit impliceert dat als eenmaal wordt begonnen aan het proces van energietransitie, de doelen niet meer verschoven moeten worden.
Ook kan financiering een rol spelen. De sectortafel spreekt over gebouwgebonden financiering waarvan de lasten niet hoger mogen zijn dan de besparing op de energierekening. Indien er in dezelfde omgeving andere woningen/gebouwen beschikbaar zijn die inmiddels door eigen initiatief van de eigenaar zijn verduurzaamd, welke aan de gestelde duurzaamheidsnormen voldoen en waarop geen gebouwgebonden financiering rust, zal in principe een gebouwgebonden financiering een waardedrukkende factor zijn op de waarde van de betreffende onroerende zaak. Uiteindelijk bepalen de voorwaarden van de betreffende financiering in welke mate dat het geval zal zijn.
Moeilijk te begrijpen is dat de sectortafel Gebouwde omgeving bepleit dat al op korte termijn (2020) de prijs van gas moet stijgen (plus 5,5 ct/m3 oplopend naar 20ct/m3)) ten gunste van elektriciteit (min 2,7 ct/kWh verder dalend naar 7,34 ct/kWh). Dit is onbegrijpelijk in het licht van de gewenste wijkgerichte aanpak door gemeenten. Een verhoging van de gasprijs zonder het kunnen bieden van een collectieve aanpak voor de transitie naar elektriciteit in een wijk, lijkt me niet eerlijk en het jaagt gebruikers met een minder grote portemonnee op kosten waaraan moeilijk te ontkomen is. Dit ondermijnt bovendien het draagvlak voor deze belangrijke operatie en creëert onrust bij de gebruikers. Een huurder heeft geen invloed op de kwaliteit van de isolatievoorzieningen en duurzame warmtevoorzieningen van zijn woning. Om deze reden denk ik dat het systeem zou moeten voorzien in een op de eigenaarvan de woning gerichte sanctie in plaats van op de consumptie van energie door gebruikers. Deze sanctie zou moeten bestaan uit een forse opslag op de WOZ-belasting van het gebouw als het energielabel daarvan niet voldoet aan de voor dat gebouw in het kader van de transitievisie gestelde norm, nadat voor de betreffende transitie collectieve voorzieningen zijn aangeboden. Voor woningcorporaties en grotere VvE’s zou een stringenter regime kunnen gelden, aangezien daar schaalgrootte het zelfstandig uitvoeren van de benodigde transitie beter mogelijk maakt en het algemeen belang het meest gediend is met het zo snel mogelijk realiseren van volume.
Gedragsverandering rond energieverbruik
Los van gebouwgebonden maatregelen kan ook gestuurd worden op gedrag van consumenten. Hiermee kan direct begonnen worden. Voorbeelden zijn energiegerelateerde kostprijsverhogende belastingen op energie-onzuinige auto’s, elektrische apparaten en voorzieningen.
Ook kan de energiebelasting afhankelijk gemaakt worden van de hoogte van het verbruik. Naarmate het verbruik hoger is dan de binnen de betreffende wijk gemiddelde waarde, kunnen, afhankelijk van het energielabel van de woning/het gebouw, opslagen worden toegepast op de verschuldigde energiebelasting. Hiermee wordt een progressieve relatie gelegd tussen bovenmatig verbruik en de daaraan verbonden kosten. Slimme energiemeters moeten het mogelijk maken rekening te houden met specifieke duurzaamheid bevorderende apparaten zoals elektrische auto’s en warmtepompen en dergelijke. Naarmate het verbruik in de wijk daalt, worden de opslagen aangepast aan de veranderende omstandigheden en wordt de druk opgevoerd om bovenmatige energieconsumptie in de hand te houden.
Kort samengevat komt dit op het volgende neer:
Tot slot
Als het PBL zijn licht heeft laten schijnen over de voorstellen, is het de beurt aan de politiek om de voorstellen samen met de uitkomsten van de doorberekeningen en mogelijke aanbevelingen van het PBL te vertalen in beleid en daden. Te hopen valt dat het bestaande brede politieke draagvlak in stand blijft, ook als de uitkomsten van de doorberekeningen tegenvallen en de voorstellen aanpassing behoeven. Alle belanghebbenden bij de energietransitie hebben behoefte aan goed beleid, continuïteit in beleid en zekerheid over de gevolgen van de gemaakte keuzes. De politiek is een belangrijke schakel in dit proces en primair verantwoordelijk voor het creëren en behouden van het draagvlak daarvoor. Zij mag niet, zoals helaas de laatste tijd te vaak het geval is (zie de recente algemene politieke beschouwingen na Prinsjesdag), door opportunisme, partijpolitieke belangen en/of scoringsdrift verworden tot de zwakste en minst betrouwbare schakel in het belangrijke, maar tegelijkertijd zeer kwetsbare proces van de energietransitie.