De verwachtingen waren hooggespannen, zo rond de top van de Europese Raad van 17 oktober. Zoals te verwachten viel, en geheel in lijn met de voortgang tot dusverre, was ook deze ontmoeting tussen de Engelse eerste minister Theresa May en haar ambtgenoten uit de overige EU-landen (in ieder geval naar de buitenwereld toe) een non-event. De focus van partijen in dit proces is in de eerste plaats het regelen van de voorwaarden van uittreding en pas in tweede instantie het voorzien in een raamwerk waarin de verhouding ná de uittreding wordt vastgelegd (hoewel de Britten deze twee elementen graag als onlosmakelijk met elkaar verbonden behandeld zien). Ten aanzien van de voorwaarden van uittreding zijn de partijen het op grote lijnen op een groot aantal punten eens. Vage geruchten impliceren zelfs dat de EU en het Verenigd Koninkrijk dicht bij een overeenkomst zijn rond de vraag hoe om te gaan met de grens tussen Ierland (EU) en Noord-Ierland (VK) en dat voortgang is geboekt over financiële diensten. De gevoeligheden op dit punt zijn groot en er moet voor worden gewaakt halfslachtige compromissen te sluiten die bij de eerste de beste tegenwind onhoudbaar blijken te zijn.
Geen weldenkend mens verlangt terug naar de gewelddadigheden gedurende de 30 jaar voorafgaande aan het Goede Vrijdag-akkoord uit 1998. Deze kostten aan meer dan 3.500 mensen het leven, heeft geresulteerd in meer dan 47.500 gewonden en heeft onnoemelijke economische schade opgeleverd zowel in Ierland als in het Verenigd Koninkrijk. Deze voor beide landen gevoelige zenuw is door de EU inzet gemaakt van pogingen de Britten tot concessies te bewegen die hen zo dicht mogelijk binden aan de EU. Blijkens sommige bronnen zou het Verenigd Koninkrijk na de Brexit onderdeel blijven van de Europese douane-unie. Het zijn de details van een dergelijke deal die bepalen of deze verkoopbaar is aan de verschillende achterbannen met hun eigen belangen (Ierland, Noord-Ierland, het Verenigd Koninkrijk en/of de EU) en of het op lange termijn houdbaar is in het licht van de door de verschillende partijen beoogde resultaten. Het is aan Theresa May om met een zodanig uittredingsverdrag en contouren van een raamwerk voor de verdere relatie met de EU te komen, dat zij de ‘hard-core’ Brexiteers in haar fractie kan isoleren zonder haar partij te verscheuren en tevens een meerderheid in het parlement krijgt voor de overeenkomsten met de EU. Van een afstand lijkt dit een onmogelijke opgave, maar Theresa May heeft ons vaker verrast met haar vermogen zich staande te houden in en terug te vechten uit onmogelijke situaties.
Het blijft, uittredingsdeal of niet, een gevecht tussen principes en harde feiten. Het principiële punt is het loskomen van de invloed en bemoeizucht van ‘Brussel’ en het herstellen van de Britse soevereiniteit die in de ogen van velen verloren is gegaan bij de toetreding tot de (toen nog) EEG in 1973. Dit vond plaats onder conservatief leiderschap (Edward Heath), en het was juist de Labourpartij die destijds verdeeld was over de vraag of dit nu wel zo’n goed idee was. Toen deze partij vervolgens aan de macht kwam, schreef ze in 1975 een referendum uit waarbij de Britse kiezer zich (alsnog) kon uitspreken over deze vraag. Bij een opkomst van bijna 65% werd door meer dan 2/3 van de kiezers de toetreding omarmd. We mogen ook niet uit het oog verliezen dat soevereiniteit in een wereld vol met noodzakelijke intergouvernementele overeenkomsten (VN, Internationaal Strafhof, Interpol, NAVO, WTO, OECD, etc.) niet absoluut is en daarmee tot op zekere hoogte een illusie blijft. Dit neemt niet weg dat de behoefte daaraan, in toenemende mate naar het lijkt en wellicht niet altijd met zuivere argumenten, past in de door (vooral) nationaal-populistische bewegingen aangewakkerde afkeer van instituties met supranationale bevoegdheden en invloed.
De economische realiteit lijkt te suggereren dat niet ‘Brussel’ het probleem van de Britten is, maar de Britten zelf. Waar Ierland in 1973, gemeten naar koopkrachtequivalenten (PPP’s) in huidige US$’s, het laagste bbp per hoofd van de bevolking in de toenmalige EU had (US$4.658), is zij erin geslaagd zich (cijfers 2017) naar de een na hoogste plaats op te werken (US$75.304). Vergelijkbare cijfers voor het Verenigd Koninkrijk zijn voor 1973 US$4.752 (een na laagste plek) en voor 2017 US$43.402 (twee na laagste plek).
De groeispurt die Ierland doormaakte in termen van bbp/capita na het afsluiten van het Goede Vrijdag-akkoord in 1998 is best spectaculair en onderstreept nog eens het belang voor Ierland van goede en duurzame afspraken rond de grens tussen Ierland en Noord-Ierland. Hierbij past wel de kanttekening dat Ierland het bbp heeft doen stijgen door met fiscaal gunstige faciliteiten, buitenlandse ondernemingen aan zich te verbinden. Uit de GGPI 2018 die ik onlangs publiceerde blijkt overigens dat de vruchten daarvan wel degelijk bij de Ierse burgers terechtkomen.
Het Verenigd Koninkrijk heeft, zoveel is duidelijk, kansen gemist en niet optimaal geprofiteerd van de mogelijkheden die de EU de lidstaten biedt. Het verhaal van de Britten dat de Brusselse bureaucratie en bemoeizucht in de weg staan aan de wedergeboorte van een glorieus koninkrijk, moet dan ook vooral gezien worden als een door het meest rechtse deel van de Conservatieve Partij ondernomen poging te verhullen dat de elite ten koste van de bevolking er wél in is geslaagd de portemonnee te vullen. Sinds het midden van de jaren 70 tot de laatste meting (2015) is de inkomensongelijkheid in geen van de hierboven genoemde landen zo sterk gestegen als in het Verenigd Koninkrijk (+31,3%). Of dit nu toe te schrijven is aan de toestroom van ‘nieuwe rijken’ uit minder democratische delen van de wereld (Rusland, Midden- en Verre-Oosten) of door de grote hoeveelheden professionele dienstverleners en bankiers die binnenlopen op hun aan de financiële dienstverlening gerelateerde activiteiten, het maakt voor de tegenstellingen in de Britse samenleving niet uit. Het Verenigd Koninkrijk ontleent haar welvaart steeds minder aan de maakindustrie en steeds meer aan de diensteneconomie. Voor grote delen van de Britse bevolking betekent dit dat haar kansen op evenredige participatie verkleind zijn en de voedingsbodem voor anti- ‘Brussel’ sentimenten groot is.
Het wrange is dat als de Britse toegang tot de EU-dienstensector na de Brexit vervalt, de voor een belangrijk deel op de EU gerichte financiële sector harde klappen zal oplopen. De Britse economie leunt voor meer dan 60% (excl. handel) op dienstverlening. Ook de gedachte van de Britten dat ze zelfstandig, buiten EU-verband betere handelsverdragen kunnen sluiten dan als onderdeel daarvan, getuigt van een bijzondere kijk op maatschappelijke ontwikkelingen en het vermogen van de Britten weer een exportland te worden. Zoals de zaken er nu voor staan is de omvang van de Britse export op dit moment wat omvang betreft ca. 84% van die van Nederland (dat op haar beurt goed is voor ruim negen procent van de totale export van de EU). Ook dit feit onderstreept dat het niet de ‘Brusselse’ regeldrift is die het vergroten van het exportpotentieel van de Britten belemmert, maar de Britten zelf. De Britten hebben consequent nagelaten een op maakindustrie geënt exportbeleid te ontwikkelen. De Nederlandse economie is bijna een derde (31,6%) van de Britse en genereert een veelvoud aan export. Per saldo importeert het Verenigd Koninkrijk meer vanuit de EU dan dat zij daarheen exporteert. Bij het ontbreken van een vangnet (zoals een handelsverdrag, douane-unie, etc.) zal de Britse burger te maken krijgen met hogere prijzen als gevolg van de door haar regering opgelegde importtarieven en handelsbeperkingen. Het regent aanwijzingen dat de Britten zich totaal het hoofd op hol hebben laten brengen toen ze besloten uit de EU te stappen. Er was en er is nog steeds geen enkel plan dat het al dan niet op illusies gebouwde soevereiniteitsdenken van de Britten ondersteunt. Dat is vooral spijtig voor degenen die zelf het inzicht misten om door de misleidende propaganda heen te prikken en daarmee hebben bijgedragen aan de totstandkoming van een voldongen feit.
Het zou goed zijn als er inderdaad een doorbraak is bereikt tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk. De tijd dringt wel degelijk en er moet nog een hoop gebeuren. Veel zal uiteraard afhangen van de wijze waarop een eventueel akkoord wordt ingevuld en hoe May de overeenkomst door haar partij geaccepteerd krijgt en door het parlement loodst. De prijs voor een akkoord zit waarschijnlijk in de vaagheid daarvan. Of dit ook op lange termijn tot het beste resultaat zal leiden valt af te wachten, maar waarschijnlijk is dat politiek het maximaal haalbare. Zeker is in ieder geval dat de komende weken en maanden zeer interessant gaan worden!
Brexit-monitor tweede kwartaal 2018
De door mij samengestelde Brexit-monitor volgt het economisch wel en wee van Groot-Brittannië, Nederland en de EU op een aantal, voor de impact van de gevolgen van de Brexit, relevante parameters (zie mijn eerste Brexit-monitor voor een toelichting en een nadere uitleg hiervan).
Waar de Nederlandse prestaties in de monitor afgevlakt zijn, is bij het Verenigd Koninkrijk en de EU als geheel nog sprake van een bescheiden stijging, zij het op duidelijk lager niveau.
Veranderingen ten opzichte van vorig kwartaal en een jaar terug
De EU als geheel presteert in relatieve zin ten opzichte van het vorige kwartaal nog het best, maar de verschillen zijn minimaal. Het positieve nieuws is dat de Britse export door de verslechterde koersontwikkeling van het GBP nog steeds toeneemt en de inkomens in de financiële sector nog immer blijven stijgen. Daar staat tegenover de relatief achterblijvende ontwikkeling van de huizenprijzen in het Verenigd Koninkrijk als geheel en het Britse bbp plus het dalende vertrouwen van consumenten en het bedrijfsleven in de Britse economie. In Nederland zien we vooral dat het consumentenvertrouwen en het door het bedrijfsleven ervaren economische sentiment heeft moeten inleveren ten opzichte van het relatieve hoge niveau voordien. Deze daling vlakt positieve ontwikkelingen in de reële economie uit.
Terugkijkend over een periode van een jaar heeft Nederland het best gepresteerd op nagenoeg alle prestatievlakken van de index. Over een heel genomen doen de Britten doen het relatief het slechtst, maar per saldo is wel positief gepresteerd. Deze positieve trend bij de Britten wordt wederom gedragen door het volume van de export en de omvang van de beloningen in de financiële sector. Het is juist deze laatste component die als de Brexit na maart 2019 een feit is, het meest kwetsbaar is. In het economische en welvarende hart van het Verenigd Koninkrijk zijn de huizenprijzen in de periode tussen juni 2017 en juni 2018 wel heel hard onderuit gegaan (met tussen haakjes de cijfers over de periodemaart 2017-2018): City of London -23,8% (-13,1%), Westminster -12,1% (-4,6%) en Kensington and Chelsea 13,9% (-2,6%). Wordt hiermee geanticipeerd op een dreigende leegloop van de City?
Bovenstaand overzicht laat de relatieve waarden zien, met het tweede kwartaal 2016 als ijkpunt (index = 100). In onderstaande tabel zijn de absolute waarden opgenomen voor het tweede kwartaal 2018, waardoor een beter inzicht mogelijk is in de orde van grootte waarin de uitkomsten zich bewegen.
Ontwikkeling van de export van en naar het Verenigd Koninkrijk met Nederland en de EU
Naast de Brexit-monitor als zodanig volg ik afzonderlijk de ontwikkeling van de export tussen Nederland, Groot-Brittannië en de Europese Unie. De omvang van de export in GBP van het Verenigd Koninkrijk naar de EU is, mede door de daling van de koers tussen het GBP en de €, gerekend vanaf juni 2016 behoorlijk gestegen (plus 24,4%). Interessant is dat sinds 2015 de export vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk meer gegroeid is dan de export vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland. Van het negatieve ‘Brexit-effect’ waar Nederlandse exporteurs zo voor vrezen lijkt vanuit de geaggregeerde cijfers (nog) geen sprake. Sterker nog, ten opzichte van januari 2015 is het relatieve aandeel van de export vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk, gestegen van 8,2% naar 8,6% van de totale Nederlandse export. Als het GBP verder wegzakt ten opzichte van de euro nadat de Brexit eenmaal een feit is, zal het beeld (mogelijk) heel anders zijn.
Tot slot
Vorig kwartaal ging ik ervan uit dat er mogelijk een plan B uit de hoge hoed getrokken zou worden waarin een douane-unie tot stand zou komen en enige economische autonomie zou worden opgegeven, in ruil voor het openhouden van de grenzen post-Brexit. Het is nog te vroeg om aan te geven of dit daadwerkelijk zal plaatsvinden, hoewel het mij, gegeven de realiteit van dit moment, wel het verstandigste alternatief lijkt voor de Britten. Ook speelt mee dat de benodigde tijd voor besluitvorming in het Britse en het Europese parlement onder druk komt te staan als er nog langer wordt gewacht met knopen doorhakken. Ik vermoed dat er wel principeafspraken worden gemaakt, maar dat de uitwerking nog op zich zal laten wachten. Zo zal May uiteindelijk precies binnenhalen waar ze vanaf het begin al haar zinnen op had gezet: een warme band met Europa op afstand. Dat zij zelf niet heeft gekozen voor de Brexit, maar deze toch, binnen welhaast onmogelijke marges, voor de ene helft van het Britse volk die ‘Leave’ heeft gestemd tracht binnen te halen, zonder dat alle glazen voor de andere helft van het Britse volk volledig worden ingegooid, oogst respect. Tot op de dag van vandaag is onzeker wie binnen de Conservatieve Partij aan het langste eind gaat trekken: Theresa May of de hardliners. Ongeacht de uitkomst is in ieder geval zeker dat het Britse volk als geheel hier nog heel lang last van gaat hebben.