Hoewel de associatieovereenkomst met Oekraïne tot onderwerp is gemaakt van het op 6 april te houden referendum, gaat het de initiatiefnemers er vooral om een discussie los te maken over het vermeende ondemocratische karakter van de EU (in de referendum polemiek ook vaak aangeduid als ‘Europa’).  

Bezwaren tegen Europa 

Op 7 maart deed de NRC in het artikel ‘Ze delen weinig, behalve de diepe afkeer van Europa’ een poging om inzicht te verschaffen wat nu de drijfveren zijn van de initiatiefnemers tot het houden van een referendum. Na lezing van dat artikel is mij nog steeds niet duidelijk wat zij willen. Zij fulmineren tegen Europa, het gebrek aan democratie, de kostenverslindende bureaucratie, etc., maar verder dan het oproepen van beelden komen zij vaak niet. Het blijft zoeken naar hun argumenten en alternatieven worden al helemaal niet aangedragen.  

Binnen het GeenStijl-kamp is de visie van Thierry Baudet van het Forum voor Democratie waarschijnlijk het duidelijkst. Hij schetst een apocalyptisch beeld van de toekomst waarin burgers de macht terugnemen van institutionele organisaties zoals regering, parlement, media, Europa, universiteiten en bedrijven. Hij ziet burgers mondiger, ondernemender en kritischer worden. Ze ontwikkelen eigen platformen om kennis op te doen, informatie te delen en belangen te vertegenwoordigen. Hij noemt dit de democratische revolutie en voorziet dat we een turbulente periode tegemoet gaan met veel strijd en conflict. 

Burgerzelfbestuur 

Deze invulling van democratie komt in de buurt van ‘burgerzelfbestuur’. Het gevaar bestaat dat het recht van de sterkste, de grootste mond, de grootste hufterigheid, de brutaalste insteek het dan wint van fatsoen en burgerzin. Baudets geschetste democratische revolutie zet instituties als vijanden van de burger neer, terwijl deze oorspronkelijk juist bedoeld waren om burgers te verheffen en ze te beschermen tegen elkaar, tegen tirannie en machtsmisbruik. Dit gaat inderdaad niet altijd goed, maar dat zegt niet dat het principe zelf fout is. Slechts weinigen zullen beweren dat onze huidige democratie de meest ideale samenleving oplevert.  Winston Churchill zei er tijdens een debat dit over (House of Commons, 11 november 1947): 

“Many forms of Government have been tried, and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of Government except for all those other forms that have been tried from time to time.…

Ik realiseer me zeer goed dat dit nog niet de vraag beantwoordt of Europa al dan niet ondemocratisch is. Het punt wat ik maken wil is dat je ergens ‘tegen’ kan zijn, maar dat dat alleen belang heeft als je er een alternatief tegenover stelt dat ‘beter’ is. Beter is uiteraard een subjectief gegeven, maar het impliceert op zijn minst dat er een poging gedaan moet worden het alternatief inhoudelijk te onderbouwen en te kwalificeren. Dit mis ik in bijna alle benaderingen van het GeenStijl-kamp rond deze discussie en dat is wat mij betreft misschien ook wel het meest ontluisterende aan hun kritiek. Er is vaak geen inhoudelijke analyse, er is geen doordacht plan, er is geen doortimmerd alternatief.  Oneliners volstaan niet en leveren op geen enkele wijze een bijdrage aan een probleem dat wel degelijk aandacht behoeft. Uiteindelijk gaat het erom een structuur te vinden waarbij de belangen van zoveel mogelijk mensen samenkomen en beschermd worden. 

Waar zou Europa voor moeten staan en wat vergt dat? 

Hiermee komen we wat mij betreft aan de essentie van Europa. Toen landen nog geheel onafhankelijke en soevereine staten waren, ging politiek over ons, tegenover hun belang (macht, invloed, etc.). Dit wekte overheersingsdrang en wantrouwen op. Het is een open deur dat dit uiteindelijk resulteerde in conflict en oorlog. Als gevolg daarvan zijn vele levens verloren gegaan, heeft grote vernietiging van menselijk geluk plaatsgevonden en zijn samenlevingen gedurende decennia compleet ontwricht geweest. Europa is de structuur waarin dit voorkomen moe(s)t worden en waarin de burgers van de lidstaten een leven kunnen leiden, dat economisch, sociaal en politiek beter is dan dat wat ze zouden leiden in het isolement van de niet aangesloten staat en zonder EU.  

Belangrijk is wel dat er een zekere sociaal-culturele verbondenheid tussen de deelnemende landen bestaat en dat er een min of meer gemeenschappelijk waarden- en normenkader is. Dit kost tijd en het is een feit dat in de ontwikkeling van de EU, de ambitie het net even iets te vaak gewonnen heeft van de zorgvuldigheid (zoals het geval was bij de invoering van de Euro en EU-uitbreidingen). Dit ondermijnt het vertrouwen in het systeem en schept een voedingsbodem voor onrust en onzekerheid. Dit wordt versterkt als er spanningen ontstaan (bankencrisis, Griekenland, migratie), de structuur knelt (geen duidelijke scheiding tussen EU en nationale bevoegdheden) of de uitvoering geen maat kent (ogenschijnlijk onzinnige regelgeving). Dat lijkt nu aan de orde te zijn. Burgers hebben het gevoel dat ze te weinig grip hebben op hun situatie. Wat hiervan de oorzaak ook moge zijn, meer democratische invloed op het bestuur door burgers is daar in mijn ogen niet de oplossing voor. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat daar een ‘beter’ Europa uit voorkomt. Wel zal kritisch gekeken moeten worden naar de bestaande structuren. Ik heb hier vorig jaar een aantal artikelen aan gewijd en suggesties voor gedaan (Reflectie op Europa: samenvatting). 

Europa kende niet de luxe van een land als de Verenigde Staten, dat vanuit het niets haar eigen grondwet en structuur kon scheppen. Voor een zeer belangrijk deel is de huidige structuur van de EU het resultaat van een geleidelijke ontwikkeling in de tijd, waarin bestaande grondwetten van de individuele lidstaten, verschillende krachten (nationaal versus supranationaal) en tijdgeesten (idealistisch versus nationalistisch) de uitkomst hebben beïnvloed. Het is altijd een dynamische strijd geweest van het bereiken van het politiek meest haalbare, op basis van de wensen en beperkingen van de deelnemende partijen. Dit levert nooit een ideaal plaatje op en het maakt het noodzakelijk dat van tijd tot tijd reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Ook dit draagt bij aan het beeld dat de EU een schip is waar wij geen controle op hebben. De vraag is echter of dit beeld terug te voeren is op een gebrek aan democratie.

Democratisch gehalte 

Voor de bepaling van het democratische gehalte van de EU is het belangrijk vast te stellen op welke wijze besluiten bindend worden en welke controle daarop mogelijk is. In grote lijnen komt het erop neer dat de controle op de plannen van de Europese Raad (van regeringsleiders) plaatsvindt door de nationale parlementen, en de controle op de wetgeving van de EU door het Europese parlement. 

111 Alleskönner

Het is belangrijk te beseffen dat de regeringsleiders hun rol ontlenen aan een democratisch doorlopen proces. Presidenten worden in directe verkiezingen gekozen en minister-presidenten worden na Kamerverkiezingen (en in een aantal landen door daaropvolgende kabinetsformaties) op basis van de uitkomst van verkiezingen in die rol benoemd. De respectievelijke Nationale Parlementen hebben vervolgens tot taak hun regeringsleider te controleren. Als ze het echt niet eens zijn met de door hun regeringsleider in de Europese Raad gesteunde besluiten, kunnen ze deze ter verantwoording roepen en in het uiterste geval naar huis sturen (door een motie van wantrouwen of door wetten af te stemmen). Hiermee is niet alleen de rol van regeringsleiders democratisch gewaarborgd, maar ook de controle daarop.  

Wat voor besluiten er ook genomen worden, binnen EU verband komen ze uiteindelijk als wetsvoorstellen op het bordje van het Europese Parlement terecht. De 751 vertegenwoordigers in dit parlement zijn rechtstreeks door de Europese burgers van de 28 lidstaten gekozen. 

Het spreekt vanzelf dat een organisatie als de EU die meer dan 500 miljoen burgers vertegenwoordigt en een Bruto Nationaal Product genereert van €14.625 miljard niet op gelijke wijze kan worden bestuurd als de gemiddelde sportclub, de gemeente, of zelfs Nederland. Abstracties zijn noodzakelijk en bevoegdheden dienen binnen duidelijke kaders gedelegeerd te kunnen worden. Dit neemt niet weg dat de Europese Unie desondanks over een afdoende democratisch fundament beschikt. Op ieder niveau is toetsing mogelijk en wordt controle uitgeoefend door mensen en instanties die stuk voor stuk over een democratisch mandaat beschikken. Regeringsleiders (die samen de Europese Raad uitmaken) worden zoals hiervoor beschreven is, al dan niet direct gekozen door de kiezer en gecontroleerd door hun parlement, de Europese Commissie wordt benoemd en gecontroleerd door de Europese Raad, het Europese Parlement wordt gekozen in rechtstreekse verkiezingen, etc..

Het is een lappendeken, maar het is daarmee niet ondemocratisch. Europa is wat het is, juist door de democratische invloed van alle bij de totstandkoming van Europa betrokken partijen. Dat de uitkomst daarvan wellicht niet ideaal is, is vooral het gevolg van democratie en zeker niet door een gebrek daaraan. Het goede nieuws is dat dezelfde democratie ook de motor kan zijn om weeffouten te herstellen en om Europa nog beter ten dienste van haar burgers te stellen.  

Een en ander brengt mij niet tot de conclusie dat burgers meer invloed moeten hebben, maar wel dat er beter geluisterd moet worden naar wat leeft. Indien ik het referendum zou willen zien als een aanmoediging tot meer democratie ben ik, op basis van de uitlatingen van het GeenStijl-kamp, niet eens in staat me een beeld te vormen hoe zij zich dat dan voorstelt. Het blijkt een perspectief zonder inhoud. Hieraan een (tegen)stem verbinden is wat mij betreft niet alleen onverstandig, maar zelfs roekeloos.

In het volgende en laatste deel van mijn artikelenreeks over het referendum, ga ik in op de vraag of je niet, of juist wel moet gaan stemmen op 6 april. 

Andere bijdragen in de Referendum-reeks:

Posted
AuthorMark Goudsmit