Afgelopen woensdag 3 september publiceerde de “Eerlijke Bankwijzer” een in haar opdracht vervaardigd rapport met de titel “Dutch Banks and Tax Avoidance”. Het schijnbaar doorwrochte rapport tracht een gedegen indruk achter te laten, maar na lezing daarvan blijft echter slechts verbijstering over. In het hele rapport slagen de onderzoekers er letterlijk nergens in hard te maken dat Nederlandse banken direct of indirect betrokken zijn bij belastingontwijking. Toch stijgt uit het persbericht de geur op dat banken heel actief zijn in belastingparadijzen, vaag zijn over de maatregelen die ze nemen om belastingontwijking te voorkomen en wordt geïnsinueerd dat banken faciliterend optreden bij het omzeilen van de fiscus door vanuit belastingparadijzen bankdiensten aan te bieden aan hun klanten. Een aantal media doet er vervolgens een schepje bovenop: “Banken maken belastingontwijking mogelijk” (Telegraaf/Volkskrant), “Belastingontwijking kan bij bank” (Nos.nl), “Ook banken ontwijken fiscus” (Trouw).

Ik heb een tweetal bezwaren tegen de wijze waarop dit alles wordt neergezet. Het eerste bezwaar is gericht tegen de gehanteerde veronderstellingen welke aan het onderzoek ten grondslag liggen in combinatie met de vooringenomen focus en competentie van de opstellers. Het tweede bezwaar is meer inhoudelijk van aard.

 

Bezwaar tegen de veronderstellingen, focus en competentie opstellers

Belastingontwijking wordt door het onderzoek (geparafraseerd) gedefinieerd als volgt: alle praktijken van individuen en organisaties die bedoeld zijn om de betaling van belasting te vermijden, waarbij:

  • de fiscale wetgeving (weliswaar) niet formeel wordt overtreden, maar (naar de inzichten van de onderzoekers),
  • de intenties van de fiscale wetten worden geschonden, en/of
  •  transacties niet logisch volgen uit de economische “substance” van het bedrijf

 Gelet op de fiscale kwalificaties in de definitie die de onderzoekers hanteren voor belastingontwijking, is het interessant te constateren dat onderzoekers, Jan Willem van Gelder en Joeri de Wilde, beiden geen fiscale achtergrond hebben (althans blijkens hun bio op de site van het desbetreffende onderzoeksbureau Profundo). Helaas is dit wel vaker het geval met onderzoekers die het fenomeen belastingontwijking onderzoeken (zie bijvoorbeeld mijn blog: Er is niets mis met ons stelsel van belastingverdragenverdragen met ontwikkelingslanden). Wat maakt een ontwikkelingseconoom en een financieel econoom geschikt hier een oordeel over te vellen? Dat zal waarschijnlijk hun perspectief zijn. Het in het onderzoek verklaarde uitgangspunt (blz. viii) is dat multinationals voor US$104 miljard aan vennootschapsbelasting belasting ontduiken en ontwijken in ontwikkelingslanden en dat vermogende particulieren voor US$156 miljard hebben weggezet in belastingparadijzen. Op basis van dit uitgangspunt kan het kennelijk niet anders zijn dan dat banken hier een leidende rol in spelen. Dat de onderzoeken waarop dit gebaseerd is flinterdun zijn en dat het volstrekt onmogelijk is om vast te stellen of bedrijven, banken of vermogende particulieren voor welke reden dan ook geld bij welke bank hebben staan en of deze bedragen al dan niet in jaarverslagen en aangiften worden meegenomen, is kennelijk niet ter zake doende.

Het lijkt er ernstig op dat het verklaarde uitgangspunt ook invloed heeft op de zorgvuldigheid (en dat is heel netjes geformuleerd) waarmee data worden geciteerd. Zo wordt bijvoorbeeld op bladzijde 14 van het rapport aangedragen dat Zambia over de periode 2001-2010 circa US$8.8 miljard belastinggeld is misgelopen (bron: Global Financial Integrity) . Dit lijkt zich slecht te verhouden met weer andere statistieken (IMF, Wereldbank)  welke aangeven dat  de belastingontvangsten in Zambia als % van het GDP, in 2011 19,7% bedroeg, wat relatief veel is voor een ontwikkelingsland  (ter vergelijking: in Nederland was dat 21.9%). Bovendien, en dat is wellicht veel ernstiger, blijkt dat als je het rapport leest waar de onderzoekers naar verwijzen, dat het niet gaat om US$8,8 miljard, maar US$0,945 miljard over de periode 2003-2006. Wat moeten we nu geloven en hoe objectief, integer en eerlijk zijn de opstellers van het rapport in de keuze van de door hen gebruikte data?

Laat ik voorop stellen dat ik geen voorstander ben van alleen fiscaal geïnspireerde structuren en dat het noodzakelijk is dat ieder land zijn fair share aan belastingopbrengsten krijgt gerelateerd aan het gebruik van grondstoffen, geproduceerde goederen, gelopen risico’s en geleverde diensten in de betreffende jurisdictie. Feit is echter dat structuren nog zelden alleen maar fiscaal geïnspireerd zijn. Daarnaast is de wereldeconomie open, maar daardoor ook complex.  

Een in het Nederlandse winkelschap liggende trui met een waarde van €50 kan zeer wel in China zijn geproduceerd in een fabriek welke met vreemd vermogen gefinancierd is vanuit Luxemburg, met grondstoffen die eigendom zijn en blijven van een ondernemer in Zwitserland die het met een schip afkomstig uit Griekenland naar Rotterdam heeft gebracht en deze daar ter hand heeft gesteld aan een importeur die het heeft doorverkocht en geleverd aan de winkel. Ieder stukje van de keten kent zijn eigen beloning die daar moet worden belast waar de opbrengst van die activiteit neerslaat. Zo werkt de wereldeconomie en hoe hard je ook wilt dat het anders is, dat zal niet veranderen. Ieder land zal erom strijden om “zijn” stukje (en soms meer) van de keten belast te krijgen, maakt wetten om dit af te dwingen en gebruikt de haar ter beschikking staande middelen om aan het langste eind te trekken. In deze touwtrekwedstrijd, welke naarmate dezelfde ondernemer meer stukjes van de keten onder zijn eigen controle heeft, meer beheerst wordt door transferpricing, opereert de ondernemer die, al was het maar om concurrentieoverwegingen, niet meer wil betalen dan nodig is en zeker niet dubbel belast wil worden.

Hier manifesteert zich een andere zwakte in de uitgangspunten van dit rapport. Het onderzoekt de rol van banken in het (helpen) ontwijken van belastingen, maar het geheel wordt gedreven door de veronderstelling dat ontwikkelingslanden door belastingstructuren geld missen. De problemen van (te) lage belastingontvangsten in ontwikkelingslanden ligt niet zozeer in de sfeer van de belastingstructuren, maar meer bij verdelingsvraagstukken. Corruptie is er daar één van, maar ook de transferpricingproblematiek zoals hiervoor genoemd. Hierin spelen banken nagenoeg geen rol, en zeker niet Nederlandse. Veel belastingstructuren kennen een uiteindelijke gerechtigde die gevestigd is in de Verenigde Staten waar ze een tarief van de vennootschapsbelasting kennen dat erg hoog is, namelijk 40%. Alsof dat al niet problematisch genoeg is, ze kennen ook nog eens -als één van de zeer weinige landen in de wereld- het principe dat een onderneming belast wordt voor zijn winst, ongeacht waar deze (geografisch) vandaan komt. Daar waar wij in Nederland de deelnemingsvrijstelling kennen (de winst mag slechts belast worden in het land waar deze is gerealiseerd) heffen de Amerikanen nog eens hun hoge tarief over de winst (onder aftrek van eerder geheven belastingen als het meezit) als deze winst vanuit het buitenland in Amerika aan wal komt. Je kan vinden dat het aan de Amerikanen is om hun systeem van belastingheffing in de lucht te houden, maar feit is dat het veel Amerikaanse multinationals ervan weerhoudt hun in het buitenland gerealiseerde winst direct terug te brengen naar hun eigen land. Deze omstandigheid geeft aan vele structuren hun belang. 

Het door “Eerlijke Bankwijzer” gesponsorde onderzoek stelt (blz. viii) dat “Belasting gebaseerd moet zijn op de aard en omvang van de economische activiteiten (de substantie) in elke jurisprudentie waarin ze actief zijn”. Amerika vraagt in dit verband meer dan zijn “fair share”  en ondernemers reageren daarop door hun activiteiten zo te structureren dat ze dit nadeel kunnen ontlopen, althans uitstellen. De vraag is of hiermee direct ontwikkelingslanden worden benadeeld of dat een, door velen als zeer onrechtvaardig gezien, verstoring in het systeem wordt ontlopen.

Daarnaast -en ook deze overweging mis ik in het onderzoek- zijn veel joint-venture acquisitie- of financieringsstructuren zoekende naar een neutrale huls, ook wel “Special Purpose Vehicle” (SPV) genoemd, waarin de verworven aandelen en/of lening kunnen worden ondergebracht. Het SPV mag geen van de deelnemende partijen knellen en vaak wordt gekozen voor een hybride structuur in een omgeving met weinig formele eisen om de deelnemers een “jas” te bieden die hen past in hun eigen lokale omgeving. Geen belasting in de vestigingsplaats van het SPV wil lang niet altijd zeggen dat de opbrengsten van deze SPV niet in de heffing betrokken wordt in het land waar de investeerder zijn zetel heeft. Als je zoekt naar een belastingontwijkend motief, maar dat is er niet, dan zijn al snel veel antwoorden ontoereikend en onbevredigend. Dit rapport ademt die geur zeer nadrukkelijk uit.

Ik vraag me af of de focus van de opstellers van het rapport een juiste is en of zij in staat zijn, op basis van hun achtergrond buiten de fiscale praktijk of wetenschap, een evenwichtige balans aan te brengen binnen een onderwerp als dit. In hoeverre ben je nog integer bezig als je op basis van je eigen beperkte focus en visie, ja mogelijk zelfs onbegrip en onkunde, conclusies trekt die eenzijdig en zo insinuerend zijn.

 

Het inhoudelijke bezwaar

Het “praktijkrapport” beslaat 88 pagina’s, met vele noten (421 stuks!), tabellen en grafieken. Het geheel maakt in eerste instantie een degelijke en onderbouwde indruk. Ik maak uit de noten op dat de financiële instellingen met veel geduld, zorgvuldigheid en openheid hebben meegewerkt aan het onderzoek. Deze eerste indruk van het rapport wordt echter snel ongedaan gemaakt als daadwerkelijk tot bestudering van de tekst wordt overgegaan. Het regent doelredeneringen (“belastingen in Tax havens zijn laag of afwezig, dus als je daar gevestigd bent dan moet belastingontwijking wel het motief zijn”). Als vervolgens per bank aangegeven wordt of en zo ja op welke wijze mogelijk belasting ontweken is door de bank zelf, of zij zich heeft ingelaten met dienstverlening die klanten in staat stelt belasting te ontwijken dan wel op ongeoorloofde wijze gebruik is gemaakt van SPV’s, dan wordt het helemaal raar.  Eerst maar eens een overzicht van de “conclusies” op basis van de tekst van het rapport:

Veel van de “misschiens” zijn het gevolg van het toepassen van een vreemd soort logica:

“Krantenartikel X zegt dat staat Y een geweldige plek is om de belastingdruk te verlagen. Bank Z is gevestigd in staat Y maar geeft gemotiveerd aan dat niet belastingontwijking het motief is, maar de flexibiliteit van de regelgeving in die betreffende staat. Jammer dat bank Z zo’n mist opwerpt over haar motieven in staat Y gevestigd te zijn. Het zou goed zijn als Bank Z aangeeft hoe ze zekerstelt dat er geen belasting wordt ontweken”

 Op basis van deze redenering komt een beeld naar voren dat banken mogelijk meewerken aan belastingontwijking en het persbericht en de koppen in de diverse media nemen dit gretig over waarbij sommigen zelfs “vergeten” in de kop het woordje “mogelijk” over te nemen. “Guilty by Implication” dus. Geldt de rechtsstaat alleen in onze verhouding met de magistratuur en kan iedereen daarbuiten zijn eigen soort “recht” toepassen? Schuldig totdat het tegendeel bewezen is? Veel niveau heeft het dus allemaal niet en integer is het al helemaal niet. Het woordje “eerlijk” in “Eerlijke Bankwijzer” lijkt op basis hiervan weinig gepast.

Helemaal absurd wordt het als naar de mening van de onderzoekers adequaat gereageerd is op een vraag en mogelijke indicaties van hulp bij belastingontwijking afdoende weerlegd zijn (NIBC, bladzijde 53). Vervolgens zeggen de onderzoekers: ”...maar sommige twijfels blijven hangen ten aanzien van de consequenties van deze structuur voor de vennootschapsbelasting, in aanmerking nemende dat vele in de US gevestigde concerns buitenlandse “limited partnerships” gebruiken als zogenaamde hybride entiteiten in belastingontwijking structuren”. Geen twijfel dus over de voorliggende structuur, maar omdat anderen deze structuur misschien wel gebruiken voor belastingontwijking, is het toch verdacht. Vervolgens wordt NIBC op de lijst geplaatst van banken die mogelijk leningen structureren via SPV’s en in het persbericht meegenomen als mogelijk verdachte bank. Wat gebeurt hier?  Dit is eigenlijk laster, zeker niet eerlijk en al helemaal niet integer.

Een soortgelijke redenering wordt toegepast op Delta Lloyd. Het heeft investeringsfondsen in Luxemburg, hetgeen heel normaal en internationaal gemeengoed is, maar aangezien het niet helder is of Delta Lloyd ook weet of investeerders in deze fondsen wel netjes belasting betalen werkt ze mogelijk indirect mee aan belastingontwijking. Triodosbank die soortgelijke fondsen ook in haar assortiment heeft zitten ontspringt de dans omdat zij haar fondsen alleen aanbied aan inwoners van de EU. Vreemd en inconsequent.

Dit soort heksenjachten zijn mijns inziens beneden peil. Bij gebrek aan bewijs, wordt men verdacht gemaakt op basis van associatie. Dit was ten tijde van de Inquisitie en bij heksenjachten ook al een beproefde wijze van bewijsvoering. Nogmaals, wat fout is moet je niet willen recht praten, maar laten we wel proberen op basis van feiten en kennis van zaken deze belangrijke discussie voeren. Als het gebrek aan integriteit het grote probleem is van deze tijd, wordt het dan niet eens tijd dat iemand daar wat aan gaat doen? Ook al werkt hij of zij bij een “onderzoeksbureau" of een krant? Met onderzoeken van dit niveau wordt het kennelijke duurzaamheidsstreven van de “Eerlijke Bankwijzer” niet geholpen en wordt evenmin een goede bijdrage geleverd aan de gerechtvaardigde wens tot  Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.