Door de inval van Rusland in de Oekraïne is maar weer eens gebleken hoe groot onze afhankelijkheid is van de verschillende systemen en structuren die onze samenleving draaiende houden. Het maakt een (her)evaluatie van onze positionering en prioriteiten rond ons energiegebruik zeer noodzakelijk. Dit alles is uiteraard niet los te zien van de Nederlandse (en wereldwijde) doelstellingen onze ‘carbon footprint’ structureel te verlagen en uiteindelijk te elimineren. Dit vergt een radicale afbouw van onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en het zal ingrijpende gevolgen hebben voor onze woon- en werkomgeving, het vervoer, de landbouw en de industrie. De klimaatdoelstelling dwingt ons in 2050 100% klimaatneutraal te zijn en 95% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990. De eerste stip op de horizon is 2030, wanneer onze uitstoot al 49% minder moet zijn. De vraag is dus, waar staan we nu, waar komt onze energie vandaan en wat is haalbaar op korte en lange termijn?
Waar staan we nu?
Om te kunnen beoordelen waar we nu staan, is het nodig om te kijken waar we in 1990 stonden. Het jaar 1990 is het ijkpunt waartegen wereldwijd alle klimaatinspanningen worden afgezet. Het succes van de inspanningen wordt afgemeten aan de hoogte van de broeikasgasvermindering sinds 1990 en de mate van bereikte klimaatneutraliteit. Wat beide parameters betreft heeft Nederland nog heel wat stappen te zetten. De data geven ons inzicht dat reikt tot 2020. Dat is juist het jaar waarin door de totale verlamming van de samenleving door COVID-19 een grote, maar waarschijnlijk incidentele, reductie is gerealiseerd. Voor de beoordeling van de uitstoot van broeikasgassen is het daarom beter om naar 2019 te kijken om een realistisch beeld te krijgen van hetgeen ‘bereikt’ is.
Nederland heeft in 2019 ten opzichte van 1990 een reductie in broeikasgasuitstoot van 18% gerealiseerd. Opvallend is daarbij de reductie van de niet-CO2-broeikasgasuitstoot (methaan, lachgas, F-gassen); was deze in 1990 nog 26% van de totale uitstoot, nu is dat 16%. In absolute termen is sprake van een reductie van 53%.
De CO2-uitstoot over de periode 1990-2019 is echter slechts met 5% gedaald en blijft daarmee zwaar achter bij de inspanningen die nodig zijn om aan de gestelde doelen te voldoen. Nog lastiger wordt het als de samenstelling van het aanbod van energiedragers over de periode 1990-2020 tegen het licht gehouden wordt. Met het oog op het vergelijkbaar krijgen van de verschillende soorten energiedragers, wordt deze gemeten in (tera)joule (hierna: TJ), een eenheid van energie.
Het goede nieuws is dat het aandeel ‘duurzame’ energie in deze mix toeneemt. Het slechte nieuws is echter dat het aandeel biomassa daarin de overhand heeft en er steeds meer stemmen opgaan, en mijns inziens terecht, deze energiedrager de kwalificatie ‘duurzaam’ te ontnemen. De verbranding daarvan levert, hoe je het wendt of keert, schadelijke CO2-uitstoot op. Van de fossiele mineralen wordt een kleine 20% voor niet-energiegerelateerde eindproducten aangewend. Deze eindigen in plastic, asfalt, synthetische vezel, medicijnen of bijvoorbeeld kunstmest. Het overige deel wordt omgezet in energie, met welke transformatie ook weer 20% verlies optreedt. Energie uit wind en zonnecellen dragen voor slechts 3,7% bij aan het aanbod voor energieconsumptie. De laatste jaren is het aandeel van kolen in onze energievoorziening fors afgeschaald en het aandeel nucleaire energie beweegt zich al jaren rond de 1,5%.
Het lastige aan dit beeld is dat het aandeel fossiele brandstoffen daarin zeer hoog is (ca. 90%) en deze, door de afbouw van de aardgaswinning in ons eigen land, in nog belangrijkere mate moeten worden geïmporteerd vanuit het buitenland. Dit levert twee grote problemen op.
Grote afhankelijkheid van buitenlandse energielevering
Het eerste probleem, dat met de absurde invasie van Rusland in Oekraïne pijnlijk duidelijk is geworden, is dat onze afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers voor onze energiebehoefte ons uiterst kwetsbaar maakt en onze soevereiniteit aantast. Deze kwetsbaarheid neemt exponentieel toe naarmate onze buitenlandse leveranciers (vaak zwaar door de overheid gereguleerd) gevestigd zijn in landen met een autoritair leiderschap. Gebleken is dat gezond verstand niet (langer) leidend is bij het waarborgen van wederzijdse economische belangen.
In 2019 waren autoritaire regimes verantwoordelijk voor levering van 41% van onze totale gasimport en 32% van onze totale oliebehoefte. Dat maakt ons niet alleen economisch kwetsbaar en is bedreigend voor onze soevereiniteit (lees: onafhankelijkheid), het opent ook gelegenheid voor deze regimes er misbruik van te maken. Het afbouwen van dit soort foute relaties gaat niet van de ene op de andere dag; onze maatschappij is nu eenmaal zwaar afhankelijk van de beschikbaarheid van energie. Zonder energie komt ons leven, zelfs bestaan, tot stilstand. Het vinden van nieuwe geschikte leveranciers is – zeker op de korte termijn – geen eenvoudige operatie en zal een opwaartse druk op de prijzen geven. Wij zijn immers niet de enigen die zoekend zijn naar leveranciers uit ‘goede’ (lees: democratisch bestuurde) landen. De hele EU wil op hetzelfde moment van Russisch olie en gas af (met uitzondering van buitenbeentje Hongarije). Hoewel er wereldwijd nog grote olie- en gasvoorraden aanwezig zijn, is de vraag hoe toegankelijk deze voorraden zijn met de huidige techniek. Zo heeft Venezuela (ook een autoritair regime) weliswaar de grootst bewezen olievoorraad ter wereld (17,5% van het totaal), maar ligt deze diep en is zeer stroperig. Dat maakt het winnen en verwerken daarvan naast complex, ook duur. Een goede tweede is Saudi-Arabië (17,2% van de wereldwijd bewezen olievoorraad), waar deze problemen (behalve het wederom autoritaire karakter van het regime) niet spelen. Rusland bezit de grootste gasvoorraad ter wereld (19,9%), gevolgd door Iran (17,1%) en Qatar (13,1%). Geen van alle verlichte regimes dus, waarvan we beter niet te afhankelijk moeten zijn.
Achterstand in het realiseren van de klimaatdoelen
Dit brengt ons tot het tweede probleem. Het aandeel van zon en wind in onze totale energiemix is, zoals hiervoor aangeven, beperkt. Hoewel biomassa volgens de overeengekomen definities niet meetelt in de berekening van de CO2-uitstoot, komt bij verbranding wel degelijk CO2 vrij. Het feit dat de biomassa tijdens de groeifase CO2 opneemt doet daar mijns inziens niets aan af. Het gebruiken van die biomassa en gerelateerde grond voor andere niet-CO2-belastende zaken, zoals voedselproductie of bouwmaterialen, lijkt mij een verstandiger optie.
Het aandeel zon en wind in de totale energiemix is beperkt, maar het stijgt snel. De vraag is waar het plafond voor deze groei ligt. Positief is dat Nederland zeer goed scoort als het gaat om windzekerheid. Minder positief is dat de potentie om energie uit zonnecellen op te wekken beperkter is (de opbrengst in Amsterdam is bijvoorbeeld circa 35% lager dan in Madrid). De grote bevolkings- en bebouwingsdichtheid van Nederland beperkt daarnaast de mogelijkheden voor grootschalige ontwikkeling van wind- en zonneparken, behalve op open water (wind) en op daken (zon). Kleinschalige toepassingen (zoals zonnecellen op daken) zijn echter weer relatief duur en vergen extra infrastructurele investeringen. Het zijn factoren om rekening mee te houden in het streven naar het bereiken van energieneutraliteit. Onze huidige totale Nederlandse bruto energieconsumptie bedraagt ca. 2.500.000 TJ (2019). Als we deze uit alleen windenergie en zonnecellen (opbrengst 2020 ca. 93.000 TJ) willen opwekken, dan moet onze inspanning met minstens een factor 25 omhoog. Gegeven de hierboven geschetste beperkingen is dat een opgave waarvan het de vraag is of het realistisch (kan het technisch?) en realiseerbaar (hoe dan in de praktijk?) is. Uiteraard is dit alles minder lineair dan hier aangegeven. Zo is bijvoorbeeld hierbij nog geen rekening gehouden met besparingen en toegenomen efficiency in het energiegebruik en de broeikasgasuitstoot, maar ook niet met mogelijke extra economische groei.
Alternatieve scenario’s
De focus op energie uit zonnecellen en wind is mijns inziens te eenzijdig. Onvoldoende rekening wordt gehouden met de hierboven geschetste beperkingen. Daarnaast wordt in mijn ogen ook erg optimistisch gedaan over de schaalbaarheid en de leveringszekerheid van deze energiebronnen. Waar de huidige capaciteit (3,7% van het totaal) gezien kan worden als ‘laaghangend fruit’ in termen van realiseerbaarheid, is de vraag of dit ook geldt voor de volgende 96,3% van de benodigde invulling naar de Nederlandse energieneutraliteit.
Europese coördinatie
Een deel van deze spanning kan worden weggenomen door een betere EU-coördinatie en spreiding van vraag en aanbod. De ‘energiesouvereiniteit’ van de EU moet gecoördineerd en bewaakt worden, maar hoeft niet absoluut te zijn. Er moet echter voorkomen worden dat (wederom) ongemakkelijke externe afhankelijkheden worden gecreëerd. Democratie, integriteit en mensenrechten moeten daarom mede leidend zijn in de beoordeling van onze handelspartners op deze strategische energieproducten. Tegelijkertijd moet binnen de EU ernaar gestreefd worden het volle palet aan beschikbare duurzame energie te benutten. Energiedragers moeten daar geëxploiteerd worden, waar de geofysische en geografische ‘ruimte’ daarvoor het meest geschikt is. Zo zal Spanje zich kunnen specialiseren op energie uit zonnecellen, Noordwest Europa op energie uit aardwarmte, de Noordzee op wind, en Noorwegen, Italië, Zweden, Frankrijk en Spanje zich richten op energie uit waterkracht om maar enkele voorbeelden te noemen.
Nucleaire energie
Dit zal echter niet genoeg zijn. Een groot nadeel van de eerdergenoemde broeikasgasvrije alternatieven is dat ieder afzonderlijk onvoldoende vermogen heeft te voorzien in onze totale energiebehoefte als de zon ondergaat of de wind stilvalt. Het benodigde vermogen om in die perioden toch energiezekerheid te bieden ontbreekt. Het opslaan van eventuele overcapaciteit brengt (te) hoge kosten met zich mee en is ontoereikend om voor langere periode de aarde van energie te voorzien. Hoewel de kostprijs van batterijen daalt en de capaciteit stijgt, is het desalniettemin ondoenlijk zoveel beschikbare capaciteit te houden om dagelijks in de per tijdstip wisselende behoefte te kunnen voldoen.
Het aandeel nucleaire energie in de Europese mix van energiedragers is circa 13%. Als er geen investeringen in vernieuwing of levensverlengende maatregelen plaatsvinden zal deze energiebron op termijn ‘opdrogen’. Als we onze klimaatdoelstellingen willen halen, zal dit gat alleen opgevuld kunnen worden door windenergie en energie uit zonnecellen. Deze opgave komt boven op die van het vervangen van fossiele energiedragers (in 2019 nog goed voor ruim 80% van het totale aanbod) door schone energie.
Nucleaire energie is dé klimaatneutrale technologie om in te kunnen spelen op capaciteitstekorten wanneer zonnecellen en windenergie niet kunnen ‘leveren’.
Ondanks de vele – met zorg in het leven gehouden – vooroordelen die het tegendeel betogen, is nucleaire energie een over de gehele levenscyclus gemeten goedkope, veilige en schone energiebron.
In de jaren zestig van de vorige eeuw lagen er al werkbare concepten op de plank om te voorzien in veilige en schone nucleaire energie. Helaas hebben zowel politiek rechts als links met een niet beoogde eendrachtigheid veel lobbywerk gestoken in het kapotmaken van het imago daarvan. Ter rechterzijde was er veel aan gelegen de belangen van bedrijven in de kolen-, olie- en gasindustrie te beschermen (Vale, Rio Tinto, Shell, BP, Exxon, etc.). Dit is succesvol gebleken. Het aandeel fossiele brandstoffen in de energiemix is in 2019 nog net zo hoog als in 1990: ca. 80%. De linkerkant van het politieke spectrum wees vooral op de enorme risico’s van kernenergie, de hoge aanvangskosten, afvalproblematiek, veiligheidsissues en het belang te investeren in schone alternatieven. De milieubeweging heeft na vele jaren intensief lobbywerk en met miljarden aan verkregen subsidies het voor elkaar gekregen het aandeel van wind en zonne-energie in de totale wereldwijde energiemix tot een hoogte van iets meer dan 2% op te krikken. Intussen is de productie van vervuilende energie doorgegaan en heeft de doorontwikkeling naar technologisch verbeterde opvolgers van de eerste prototypen veilige nucleaire centrales een halve eeuw min of meer stilgestaan. De aarde is door deze (impliciete) ‘bescherming’ vanuit de olie- en milieulobby er niet schoner en veiliger op geworden.
Het uitstel heeft de laatste halve eeuw bijgedragen tot de uitstoot van gigantische hoeveelheden broeikasgassen (indicatie is 1.225.000 miljoen ton CO2). De klimaatgevolgen zijn desastreus, maar deze uitstoot is volgens de WHO ook verantwoordelijk voor 7 miljoen doden per jaar. Het leidt tot zeer ernstige permanente gezondheidsschade (long- en hartaandoedingen, aantasting van het immuunsysteem, orgaanschade, etc.) bij vele tientallen miljoenen anderen. De gevolgen van ongelukken in de kolen-, olie- en gasindustrie mogen in dit verband ook niet onvermeld blijven. De menselijke en materiële gevolgen zijn groot, maar lastig te achterhalen. Hoe vertaal je het leed, de angst, waardedalingen en schade in een getal dat recht doet aan de ernst van bijvoorbeeld de aardbevingsproblematiek als gevolg van gasboringen in Groningen? Rampen in kolenmijnen hebben duizenden levens gekost. Ook weten we dat de het opruimen van de ecologische schade als gevolg van de explosie van het Deepwater Horizon olieplatform, naast het verlies van 11 mensenlevens, door BP uiteindelijk is vastgesteld op US$60 mrd. Dit werpt een wat ander licht op de potentiële gevaren van het exploiteren van nucleaire energie. Het is zeker niet risicoloos, maar afgezet tegen de bovengenoemde problemen zijn de geschetste gevaren vooralsnog buitenproportioneel overdreven. De enige twee als zeer ernstig geclassificeerde ongelukken met kerncentrales tot dusverre, Tjernobyl (1986) en Fukushima (2011), hebben tot grote (milieu)schade geleid. Als direct gevolg van de ramp bij Tjernobyl zijn 31 mensen overleden. De indirecte gevolgen zijn veel groter, alleen veel lastiger vast te stellen. De schattingen lopen uiteen van 4.000 tot 16.000 doden als gevolg van de stralingseffecten langere termijn. Zelfs als rekening gehouden wordt met het lagere aandeel van nucleaire energie in de wereldwijde energiemix (wereldwijd 5%), is dat duizenden fracties minder dan de jaarlijkse 7 miljoen ‘broeikasgas-doden’. Dit alles was in meerdere of mindere mate te voorkomen geweest als de olie-industrie en milieubeweging verder had willen kijken dan hun eigen belangen en dogma’s. Dat maakt ze op z’n minst medeverantwoordelijk voor de nu ontstane situatie.
Moderne reactoren zullen moeten worden gebouwd volgens specificaties die oververhitting onmogelijk maken. De technologie daarvoor bestaat al heel lang maar is destijds niet doorontwikkeld omdat het concurreerde met andere technieken waarin al veel meer geld was geïnvesteerd en de politieke belangen groter waren. De conventionele technieken (zoals zijn toegepast bij de centrales in Tjernobyl en Fukushima) zijn moeilijker te beheersen bij onregelmatigheden. Ze zijn daarmee dus ook niet indicatief voor vermeende onveiligheid van nieuwe reactoren. Inmiddels is de belangstelling voor de moderne reactoren (gesmoltenzoutreactoren of Molten Salt Reactor (MSR)) weer aangewakkerd en zijn er initiatieven die deze techniek weer nieuw leven zullen inblazen. In dit wellicht wat gedateerde filmpje (2010), geeft Bill Gates een zeer duidelijke analyse waarom het zo belangrijk is om juist deze nieuwe techniek te omarmen. De relevantie ervan is intussen alleen maar groter geworden.
Tot slot
Bij de energietransitie van een broeikasgasrijke naar een broeikasgasvrije energievoorziening, moet ervoor gewaakt worden te eenzijdig in te zetten op energiebronnen als zon, wind en aardwarmte. Tussen deze energiedragers is te weinig substitutie mogelijk, met grote gevaren voor de energiezekerheid op enig moment. Biomassa is mijns inziens geen realistisch alternatief, hoewel Brussel er inmiddels een substituut voor Russisch aardgas in ziet. Het feit dat volgens de IPCC-normen het verbranden van biomassa niet telt als CO2-uitstoot, betekent niet dat dit geen gezondheids- en klimaatschade met zich meebrengt. Het is symptomatisch voor de technocratische benadering van deze problematiek. Intussen blijft de weerstand tegen nucleaire alternatieven onverminderd hoog. De verwaarlozing van dit alternatief door succesvolle lobby door belangengroeperingen uit het gehele politieke spectrum, dreigt een ‘self-fulfilling prophesy’ te worden: ‘Ontwikkeling duurt te lang en is te kostbaar’. We hadden er 50 jaar geleden mee moeten beginnen, dan had onze planeet gigatonnen minder uitstoot van broeikasgassen te verduren gehad, waren er vele miljoenen broeikasgas-doden minder te betreuren geweest en hadden we in een veel betere gezondheid en een schoner milieu kunnen leven. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zou je zeggen. Het is niet te laat om alsnog in te zetten op moderne nucleaire technologie .... maar ja, stokpaardjes!?