Telkens weer blijkt dat naarmate je ergens meer kennis over opdoet, er bijna altijd aanleiding is je mening (opnieuw) bij te stellen. Deze ontdekkingsreis is de drijfveer achter veel van mijn artikelen. Juist in tijden dat meningen te vaak als feiten worden gepresenteerd en er figuren zijn die – met extreme uitlatingen – bewust de grenzen opzoeken om maximaal effect te sorteren, zijn feiten belangrijker dan ooit.
De aanhoudende discussie over de landbouw in de stikstof- en broeikasgascrisis vraagt om verdieping. Zoals zo vaak helpt het schrijven van een artikel mij een completer beeld te krijgen van de problematiek en verbanden beter te zien en te begrijpen. De soms zeer agressieve houding van de boeren deed bij mij meer in het bijzonder afvragen of zij door de overheid tot zondebok gemaakt werden voor een groter probleem. Voor de beantwoording van deze vragen kijk ik eerst en vooral naar de feiten.
Stikstof en broeikasgassen
De landbouwsector mag zich, tot haar eigen chagrijn, verheugen op veel aandacht als het gaat om de bijdrage die zij levert aan het steeds nijpender vraagstuk van oorzaak en gevolg van deze sector voor klimaat en milieu. De landbouw stoot zowel stikstof als broeikasgassen uit, waarbij de intensieve veeteelt het leeuwendeel voor haar rekening neemt. Hoewel het in de aard totaal verschillende soorten uitstoot betreft, is het één niet los te zien van het ander. Hieronder zal ik eerst de problematiek algemeen proberen te duiden, om daarna specifiek te focussen op de landbouw.
Stikstof
De atmosfeer op aarde bestaat voor 78% uit stikstof (de rest is grotendeels zuurstof). Van zichzelf is stikstof niet schadelijk voor de mens en natuur, maar wanneer het chemische verbindingen aangaat met andere stoffen kan het daarvoor wel een bedreiging vormen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij verbranding van fossiele mineralen (stikstofoxiden (NOx, verbinding van stikstof met zuurstof) en verdampte ammoniak (NH3, verbinding van stikstof met waterstof) uit mest. Het verkeer, energiecentrales, industrie en landbouw, zijn de grootste katalysatoren voor het aangaan van de verbindingen die schadelijk zijn voor natuur en milieu. Stikstofoxiden zijn schadelijk voor de gezondheid van mens en dier (longklachten en astma) en ammoniak tast de biodiversiteit van een gebied aan omdat sterkere soorten gewas, die beter tegen de uitstoot bestand zijn, bestaande zwakkere soorten verdringen en daarmee ook afhankelijke organismen en ecosystemen aantasten. De stikstofdiscussie speelt vooral nationaal.
Broeikasgassen
Broeikasgassen zijn gassen in de atmosfeer die het vermogen hebben om warmte te absorberen, vast te houden en weer af te geven. Zonder broeikasgassen zou de temperatuur op aarde ongeveer 33 graden lager (-18℃) zijn dan nu het geval is (gemiddeld 15℃), maar een teveel aan broeikasgassen is schadelijk (= broeikaseffect). Uit de aard van de zaak speelt deze discussie internationaal. De belangrijkste broeikasgassen zijn koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en distikstofoxide (N2O, ook bekend als lachgas). De mate waarin een bepaald broeikasgas kan bijdragen aan het broeikaseffect verschilt per soort en wordt Global Warming Potential (GWP) genoemd. Ieder gas draagt op eigen wijze en intensiteit bij aan het vasthouden van warmte in de atmosfeer en daarmee het verhogen en/of in stand houden van de evenwichtstemperatuur. Hoe groter de opwarmingscapaciteit over een periode van 100 jaar gemeten is, hoe hoger de GWP van broeikasgassen. Het GWP wordt uitgedrukt in CO2-equivalenten, waarbij CO2 als referentiewaarde per kilogram voor 1 telt meeongeacht over hoe lange tijd het gemeten wordt, methaan bijvoorbeeld voor 28 (dus 28 keer zo sterk als CO2, want het vervliegt pas na 11,8 jaar) en lachgas voor 265 (dat 109 jaar nodig heeft om weer uit in de atmosfeer te verdwijnen blijft). Broeikasgassen zijn noodzakelijk voor het kunnen leven op aarde, maar het behouden van het juiste evenwicht daarin is wel een voorwaarde voor de kwaliteit daarvan.
Voor mijn artikel maak ik vooral gebruik van data uit de Emissieregistratie van de Rijksoverheid, het CBS, FAO en Eurostat. Het kost veel moeite een eenduidig beeld te krijgen, waardoor het schrijven van dit stuk er niet eenvoudiger op werd. De reden voor deze verschillen zijn voornamelijk terug te voeren op verschil in definitie, die per invalshoek weer een andere kan zijn. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld die tussen de ‘primaire’ landbouwsector (zeg maar het ‘boerenbedrijf’) zelf en het ‘agrocomplex’ waarmee de primaire landbouw en de verwerkende industrie van voedings- en genotsmiddelen wordt aangeduid. Een ander onderscheid is te maken tussen de productie van de primaire landbouw zelf en die van de toeleverende, verwerkende en logistieke industrie. Mijn artikel beperkt zich voornamelijk tot de uitstoot van de hierboven genoemde stoffen NOx(stikstofoxiden), NH3 (ammoniak), CO2 (koolstofdioxide), CH4 (methaan) en N2O (distikstofoxide of lachgas).
Het probleem
Het Kyoto-protocol (1997) was de eerste keer dat de ondertekenende partijen (164 landen en de EU) uitspraken dat menselijk handelen de oorzaak is voor klimaatverandering en waarbij zij tevens voor het eerst, al dan niet expliciet, de noodzaak onderkenden om doelen na te streven die verder reikten dan het stabiliseren van de uitstoot van broeikasgassen op het niveau daarvan in 1990. Inmiddels, een aantal conferenties verder, hebben partijen zich verplicht te streven op nationaal niveau al die maatregelen te implementeren die nodig zijn om uiterlijk in 2050 de gemiddelde opwarming op aarde te beperken tot 2oC en er serieus naar te streven deze opwarming zelfs terug te brengen tot 1,5oC. Hiervoor moet in 2050 de uitstoot van broeikasgassen teruggebracht worden naar nul, en in 2030 reducties bewerkstelligen die substantieel lager liggen dan het niveau in 1990. Ieder land stelt zijn eigen doelen; de EU heeft zich inmiddels op de recente COP27 vastgelegd de uitstoot van broeikasgassen in 2030 te reduceren met 57%.
Vanwege de grote gevaren en impact voor zowel klimaat als milieu is het duidelijk dat doorgaan op de reeds lang geleden ingeslagen weg geen optie is. In de atmosfeer uitgestoten gassen worden in luchtstromen meegenomen, overschrijden landsgrenzen, waarmee het ons allen raakt en een wereldomvattend probleem is. De grootste en meest geïndustrialiseerde landen dragen de grootste verantwoordelijkheid voor die uitstoot. Nederland staat op een 32ste plaats als het gaat om de uitstoot van broeikasgassen (2020). Stikstofuitstoot heeft dimensies die wat impact betreft veel diverser van aard zijn (gezondheid, verschraling van de biodiversiteit, etc.) dan de broeikasgasemissies, waardoor vergelijkingen lastiger zijn. Ook stikstof verspreidt zich over landsgrenzen: per saldo slaat 4 keer meer stikstof uit Nederland over de grens neer, dan dat dat er vanuit het buitenland in Nederland neerslaat.
Onderstaande tabel geeft aan hoe de verschillende sectoren in Nederland over de afgelopen ongeveer 30 jaar hebben bijgedragen aan (de vermindering van) de uitstoot aan stikstof en broeikasgassen. Voor broeikasgassen worden CO2-equivalenten op basis van de eerdergenoemde GWP-factoren als maatstaf gebruikt. Stikstofuitstoot wordt uitgedrukt in aantal kilo’s uitstoot.
Voor broeikasgassen en stikstof bestaan verschillende reductiedoelstellingen. Duidelijk wordt dat de reductieprestaties van bijna alle sectoren tot nu toe weinig reden tot vreugde geven. De uitstoot van broeikasgassen is ten opzichte van 1990 met 12,6% gedaald (ten opzichte van de top rond 1995, is dit 17% lager). De uitstoot van stikstof (stikstofoxiden en ammoniak) over alle sectoren ligt, met een daling van bijna 60%, wel aanmerkelijk lager dan in 1990. In de stikstofdiscussie is dat echter niet het relevante ijkpunt. De Raad van State heeft onder verwijzing naar de EU Habitatrichtlijn (de richtlijn die lidstaten met het oog op de biodiversiteit verplicht om bedreigde dieren en planten te beschermen) bepaald dat de neerslag van stikstof in kwetsbare natuurgebieden (de Natura 2000-gebieden) terug moet worden gebracht naar nul om te voorkomen dat de kwaliteit van die leefgebieden ‘significant’ wordt aangetast. Hierbij zal mogelijk een rol hebben gespeeld dat Nederland, wat uitstoot van stikstof betreft, EU-koploper is.
Landbouw
Het voorgaande is vooral een lange – maar in mijn ogen noodzakelijke – inleiding op het hoofdthema van dit artikel: zijn de boeren het slachtoffer van Haags wanbeleid, of valt hen zelf ook verwijten te maken? Hiervoor is het nodig eerst een beeld te krijgen van de ‘bijdrage’ die de landbouw levert aan de totale Nederlandse uitstoot, onderverdeeld naar type uitstoot. Onderstaand overzicht verschaft dit inzicht, geeft aan welk aandeel de landbouw heeft in de totale Nederlandse uitstoot en laat zien hoe de landbouw over de periode 1990-2021 gepresteerd heeft ten opzichte van alle sectoren gezamenlijk (wat dat laatste betreft betekent een uitkomst onder nul dat slechter is gepresteerd dan het gemiddelde van alle sectoren tezamen, een uitkomst boven nul betekent juist dat beter is gepresteerd).
Laat helder zijn dat er binnen de sector uiteraard voortrekkers en uitzonderingen zijn die (al lang) laten zien dat landbouw ook duurzaam produceren kan. Dit artikel gaat vooral over dat deel van de sector die niet tot deze categorie behoort.
Dat neemt niet weg dat de landbouwsector niet bepaald positief uit deze vergelijking komt. Uit het overzicht blijkt dat de landbouwsector een zeer belangrijke producent is van bijna alle schadelijke uitstoot in dit land. Ondanks het feit dat de primaire landbouw relatief ‘weinig’ CO2 uitstoot (nog steeds 5,2% van de totale Nederlandse CO2-uitstoot), is de landbouwsector als geheel verantwoordelijk voor 32,7% van de totale stikstofuitstoot, en 70,5% van de niet CO2-gerelateerde uitstoot van broeikasgassen. Op deze interactieve kaart is te zien hoe, en in welke concentraties, de uitstoot van de landbouwsector over Nederland verdeeld is. Afgezien van de CO2-uitstoot die voor ca. 80% toe te schrijven is aan de glastuinbouw, zijn de emissies in de primaire landbouw in belangrijke mate op conto te schrijven van de veeteelt; 75% van de emissie van methaan, 45% van de emissie van lachgas en minstens 85% van de emissie van ammoniak zijn toe te schrijven aan de veehouderij.
Agrocomplex
De landbouwsector is er veel aan gelegen om zijn eigen aandeel in de Nederlandse economie zo groot mogelijk neer te zetten. Wageningen Economic Research en het ministerie van Landbouw brengen jaarlijks een rapport uit waarin de toegevoegde waarde van de sector voor de Nederlandse handel uitgebreid bejubeld wordt. In deze vergelijkingen wordt niet de landbouwsector in enge zin tot uitgangspunt genomen, maar het gehele agrocomplex (van veevoeder, melk, kaas en eieren, tot borrelnootjes en flessen wijn). De bijdrage aan de Nederlandse economie van de landbouwsector bedraagt volgens deze definitie ca. 6,4%.
Als alleen gekeken wordt naar de bijdrage van de primaire landbouw (zeg maar ‘het boerenbedrijf’), dan is de bijdrage beperkt tot een magere 1,3%. Het agrocomplex heeft desondanks extreem veel belang bij de primaire landbouw, omdat dat een belangrijke leverancier is voor die sector van grondstoffen uit de veeteelt en akkerbouw. De waarde van de landbouwexport bedraagt ca. €106 miljard (2021). Het volume in euro’s is stijgende, maar het relatieve aandeel daarvan in de totale Nederlandse export is dalende. Was dat in 1995 nog 21%, nu is dat krap 14%. Van genoemde €106 miljard exportwaarde is een deel daarvan van eerder ingevoerde goederen (bijvoorbeeld als gevolg van overslag via Nederlandse havens), een deel is veredeling van geïmporteerde goederen die in Nederland veredeld zijn, en weer een ander stuk is van 100% Nederlandse origine. Wat ook opvalt is dat de landbouwsector (productie inclusief industriële veredeling) steeds meer afhankelijk is van import uit het buitenland. In 2021 is deze ruim 400% hoger dan de waarde daarvan in 1995 (de export steeg in diezelfde periode (slechts) 340%).
Uit alles blijkt dat het vooral de toeleverende industrie en verwerkende industrie van en rond voedsel en genotsmiddelen is, die baat heeft bij inspanningen van de primaire landbouw. Toch lijken deze nauwelijks onderdeel te zijn van en/of deel te nemen aan de discussie over de uitstoot van stikstof en broeikasgassen. Belanghebbende partijen zijn onder andere de veevoeder- en zuivelindustrie, Rabobank en LTO Nederland die alle belang hebben bij de instandhouding van de grootschalige landbouw. Allen blijven opzichtig buiten beeld in deze discussie, maar intussen is het zeer waarschijnlijk dat een belangrijk deel van de PR, lobby en acties tegen de gedwongen vermindering van de stikstofuitstoot door haar financieel betrokken medestanders wordt ondersteund en gesubsidieerd. Hierbij worden wetenschappelijke onderzoeken en metingen ter discussie gesteld, en de schadelijke milieugevolgen van de door de sector uitgestoten stoffen worden continue gebagatelliseerd.
In dat verband is de publicatie interessant van het Institute for Agricultural and Trade Policy (IATP) waarin berekend wordt hoe groot de bijdrage is van de grootste vijf vlees- en de grootste zuivelbedrijven ter wereld aan de uitstoot van broeikasgassen in het algemeen (groter dan dat van een land als Duitsland) en van methaan (meer dan dat van Rusland, Canada, Australië en Duitsland tezamen) in het bijzonder. De Nederlandse multinational en zuivelcoöperatie FrieslandCampina staat binnen deze top 15 op de 11de plek. Zoals ze het zelf omschrijft bestrijken de activiteiten van dit bedrijf de keten van het ‘gras tot het glas’. Uit het jaarverslag wordt duidelijk dat 95% van de uitstoot van broeikasgassen van de multinational plaatsvindt bij leden-melkveebedrijven, de boeren dus, en de rest (5%) bij de productie en het transport. Het impliceert dat de bron van de uitstoot bij de boer ligt, maar dat maakt FrieslandCampina als bedrijf niet minder verantwoordelijk voor de uitstoot aan broeikasgassen waar haar omzet en winst mee worden gerealiseerd. Het jaarverslag geeft geen enkele duidelijkheid over de bijdrage die het (indirect) levert aan de uitstoot van stikstof. Volstaan wordt met de mededeling dat de ‘impact van het stikstofdossier op FrieslandCampina-potentieel groot is’.
CO2-uitstoot Agrocomplex
De cijfers van FrieslandCampina sluiten echter niet aan bij de data van de FAO, waar gedetailleerd inzicht wordt gegeven in de uitstoot van broeikasgassen tussen de primaire landbouw enerzijds en de toeleverende en verwerkende industrie anderzijds. Zij onderscheiden binnen deze laatste de subsectoren afvalverwerking, veevoeder, voedselverwerking, verpakking en transport. Dan blijkt dat ook deze subsectoren vooral de CO2 ‘footprint’ vergroten van het agrocomplex en slechts in beperkte mate extra methaan en lachgas uitstoten.
De mededeling van FrieslandCampina dat 95% van ‘haar’ CO2-footprint bij de melkveehouders zit, laat zich daardoor niet goed herleiden tot de geaggregeerde FAO-data. De Nederlandse activiteiten van de voedselververwerking, -verpakking en -transport nemen in totaal 42% van de totale CO2-uitstoot binnen het Agrocomplex voor hun rekening.
Veevoederbedrijven als ForFarmers, Agrifirm, De Heus en Nutreco, behorende tot de Europese top 4, nemen daarnaast nog eens 15,6% van de CO2-uitstoot binnen de sector voor hun rekening.
Binnen het totale Agrocomplex neemt de primaire landbouw ‘slechts’ 40% van de CO2-uitstoot voor haar rekening, wat minder dan de helft is van waar FrieslandCampina in haar jaarverslag over spreekt. De totale uitstoot aan broeikasgassen van het Agrocomplex (45.684,75 k/ton CO2-eq.) bedraagt, afgezet tegen de totale Nederlandse uitstoot van broeikasgassen (190.226 k/ton CO2-eq.), een zeer serieuze 24%!
Milieu en klimaat versus Landbouwbelangen
Het zou op het eerste gezicht eigenlijk geen tegenstelling moeten zijn, maar het is het wel; onze planeet kan niet zonder de inspanningen van het Agrocomplex, maar door de beperkte fysieke omvang van ons land en de grote Nederlandse belangen in de export van voedsel en andere landbouwproducten, knelt het hier steeds meer.
Stikstof
Zeker in het stikstofdossier knelt het. Stikstofproducerende activiteiten als wegenbouw, woningbouw en zeker ook landbouw (ammoniak!) staan steeds meer op gespannen voet met de bescherming van Natura 2000-gebieden. Nederland is klein waardoor het, als een economisch hoogontwikkeld land, zeer snel tegen de grenzen aanloopt van de beschermde natuur. Dit is zeker wat stikstof betreft geen nieuw probleem; de problematiek speelt al sinds eind jaren 70. In 1992 is de Habitatrichtlijn tot stand gekomen, die de in 1979 aangenomen Vogelrichtlijn complementeerde. Beide zijn het directe resultaat van de in 1979 gesloten Conventie van Bern. Ter bevordering van de biodiversiteit zijn verplichtingen opgelegd ter bescherming van ‘in het wild levende dier- en plantsoorten en de daarbij behorende grensoverschrijdende leefmilieus’. De Natura 2000-gebieden zijn daar een direct uitvloeisel van en zijn door landelijke overheden en de EU geselecteerd op basis van strikt wetenschappelijk vastgestelde criteria. Er zijn inmiddels 27.312 Natura 2000-gebieden die totaal 787.606 km2 land (18% van de EU -andoppervlakte) en 360.350 km2 water beslaan. Hiervan liggen er ruim 160 in Nederland, die gezamenlijk een oppervlakte van 11.000 km2 bestrijken, waarvan ongeveer 69% water.
Veel kennisinstituten zijn werkzaam ten behoeve van de landbouw om de gevolgen van de richtlijnen en de aanwijzing van Natura 2000-gebieden voor hun doelgroep te analyseren. Dit heeft vanaf het begin geleid tot druk op de politiek, waarvoor het CDA het meest ‘kwetsbaar’ was. Een aardig voorbeeld hiervan is een krantenartikel uit 1993 uit de Volkskrant waaruit duidelijk wordt dat het milieu ondergeschikt gemaakt is aan de belangen van de landbouwsector. Er zijn vanuit de politiek nadien diverse pogingen ondernomen de gevolgen van de maatregelen om de stikstofneerslag in de Natura 2000-gebieden voor de sector af te zwakken. Onder de vlag van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn tegemoetkomingen ingebouwd in de regelgeving, die uiteindelijk telkens door de Raad van State zijn afgeschoten onder verwijzing naar het Europese natuurbeschermingsrecht. De politiek bouwt dergelijke concessies niet eigenstandig in, de druk vanuit het Agrocomplex was en is sterk, financieel krachtig en gericht. Tegen beter weten in, maar telkens onder druk van de sector, zijn steeds opnieuw concessies afgedwongen, waar – nu de onafhankelijke rechtsspraak er een streep door heeft gezet – de overheid het predicaat onbetrouwbaar, anti-boer en ondemocratisch krijgt opgeplakt. De omgekeerde vlaggen, de banners die het heil van de boer voor de Nederlandse samenleving uitdragen (zonder boer geen bier(?)), de anarchie met de landbouwtrekkers op de snelweg en het Malieveld, de persoonlijke bedreigingen van politici; alles is ondergeschikt aan het economische belang van de boer en de sector.
De manager Corporate Affairs van een van de eerdergenoemde grote veevoederfabrikanten De Heus, verwoordt het duidelijk: “Stel dat we in Nederland minder zouden produceren. Met als logisch gevolg dat we minder zouden exporteren. Zou de wereldwijde vraag naar voedsel dan dalen? Of zou productie zich verplaatsen naar landen waar de aandacht voor dierenwelzijn, milieu en klimaat nog minder is dan in Nederland? Ik denk dat laatste'. Hij geeft zelf al aan dat de aandacht voor dierenwelzijn, milieu en klimaat in Nederland te wensen overlaat, maar ja er staan 600.000 banen op de tocht (let wel: de veeteelt is goed voor 76.000 banen), en als ‘wij’ het niet doen dan zullen andere landen het vast veel slechter doen. Het is een doorzichtige doelredenering die verhullen moet dat economische belangen bovengeschikt zijn aan die van het milieu, terwijl het Agrocomplex ook nu al (ver) over grenzen heen werkt. Wellicht is in andere landen de Natura 2000-problematiek minder knellend, zijn de gevolgen van stikstofdispositie lokaal voor de biodiversiteit minder groot doordat op verantwoorde afstand van deze gebieden kan worden geboerd en kan men net zo ‘verantwoord’ boeren als in Nederland (door de beschikbare ruimte misschien juist wel beter). Hoewel drastisch, is het uiterste middel wellicht om milieubelastende intensieve veeteelt te verplaatsen naar plekken in Europa waar dit milieutechnisch minder pijn doet? Het stikstofprobleem gaat niet om de boer, maar om de plek.
Broeikasgassen
Hierover kan ik kort zijn. Daar waar NH3 (ammoniak) neerslaat, immers vooral afkomstig van rundvee, slaat ook CH4 (methaan) neer. Wageningen University & Research denkt dat het mogelijk is de methaanuitstoot in de veehouderij in 2030 terug te dringen. Ik kan niet beoordelen of dat kan en of er vanuit de sector zelf voldoende bereidheid is daaraan mee te werken. Zou, zoals hierboven gesteld, de veehouderij binnen Europa verplaatst worden naar gebieden die vanuit een Natura 2000-perspectief geen belemmeringen oproepen, dan ligt hier een uitdaging om met Nederlandse kennis en kunde en met een EU-brede strategie, een nieuw perspectief voor de veeteelt elders te ontwikkelen.
Tot slot
De veehouderij is de grootste producent van uitstoot die schadelijk is voor klimaat en milieu. Zij is daarmee zelf hoofdverantwoordelijk voor de al sinds minstens het begin van de jaren tachtig bekende keerzijde van hun eigen bijdrage daarin. Afgezien van het feit dat de veehouderij c.s. nu oogst wat het zelf heeft gezaaid (de lobby heeft immers per saldo naast heel veel desinformatie ook slechte en onhoudbare regelgeving opgeleverd), is het speelveld voor een inhoudsvolle en zinvolle dialoog door hun vaak zeer indringende en soms agressieve campagnes willens en wetens verziekt. Daarmee stellen ze zich (wederom) niet alleen buiten de oplossing, maar dreigen zij zelf steeds meer het grootste probleem te worden; zij zullen naarmate de oplossing langer op zich laat wachten, het krediet dat zij volgens peilingen kennelijk hebben verworven, door ongeduld van de politiek, mediamoeheid en verlies van aandacht van het grote publiek, rap verspelen. Dat de veehouderij de rest van het agrarische bedrijf in gijzeling neemt in hun weerstand tegen het onder ogen zien van de realiteit, zal uiteindelijk alleen meer leiden tot ondermijning van hun positie. Zij zijn geen slachtoffer van de tot niet zo lang geleden ‘bereidwillige’ politiek, maar zijn (vriendelijk uitgedrukt) de meest verantwoordelijk betrokkene bij het ontstaan en ook het oplossen van dit probleem. Dat dit probleem door de schier halsstarrige ontkenning daarvan door de sector zelf, steeds moeilijker oplosbaar is geworden, moet men niet de politiek aanrekenen, maar vooral zichzelf. Had de sector dertig jaar geleden de realiteit onder ogen gezien en actief bijgedragen aan het vinden van echte oplossingen, dan had hij zich nu niet zo in het nauw gedreven gevoeld. De politiek mag een gebrek aan rechte rug verweten worden: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Dit is typisch zo’n geval. De Raad van State had kennelijk genoeg van het gezwabber en heeft inmiddels bij herhaling harde, maar duidelijke, uitspraken gedaan. Nu moet de politiek karakter tonen, wat in die kringen, en zeker bij de huidige politieke verhoudingen, lastig is. De afspraken, nationaal en internationaal, zijn al decennia breed bekend; nu moet er ook naar gehandeld worden.
We moeten reëel zijn; er is (inmiddels?) geen laaghangend fruit meer in termen van oplossingen. Hoewel er voor de veehouderij mogelijkheden liggen in het toepassen van (in deze link vastgelegde) wetenschappelijke inzichten, zal het op lange termijn lastig zijn de uitstoot tot nul te reduceren. De uitstoot kan lager, mits men deze inzichten (die continu in beweging zijn) strak implementeert. Onderzoek zal dus vooral gericht moeten zijn op het omzetten van schadelijke stoffen in minder belastende alternatieven. Dit kost tijd en die is er eigenlijk niet. Tegelijkertijd bestaat er ook veel scepsis over de haalbaarheid van deze wetenschappelijke inzichten in de praktijk, wat voor het verkrijgen van een breed draagvlak niet helpt. Ook dat is een negatief gevolg van de al lang bestaande en via lobbyactiviteiten uitgedragen weerstand. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt wederom vooral bij de (sub)sector zelf. De situatie is inmiddels zo uit de hand gelopen, dat voortgaan op de ingeslagen weg geen alternatief meer is, zeker daar waar het gaat om het uitoefenen van intensieve veeteelt in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Afschalen, verduurzamen of uitkopen lijken daarbij de enige werkbare mogelijkheden om de belasting voor het milieu en klimaat structureel terug te dringen.