Bron: frieschdagblad.nl
Sinds mensenheugenis is vertrouwen het cement dat maatschappijen hun fundament verleent. Twijfel zorgt er daarentegen vaak weer voor dat dat fundament aangetast wordt. Vanuit het algemeen belang geredeneerd zou je zeggen dat er alle reden is om vertrouwen na te streven en twijfel uit te bannen. De kracht van een democratie wordt echter bepaald door het toelaten van tegenkracht en de wijze waarop partijen erin slagen zich ideologisch en inhoudelijk tot elkaar te verhouden. Zonder debat en profilering is dat niet mogelijk, net zo goed als een echte democratie het niet stellen kan zonder keuze tussen verschillende ideologieën of standpunten.
Waar de inhoud centraal staat zullen politieke partijen zich vooral ideologisch ten opzichte van elkaar willen profileren. Tegenkracht en debat versterken de democratie, maar het is geen vrijbrief voor het afbreken van het systeem. En daar lijkt het steeds vaker fout te gaan. Profilering neemt steeds vaker de vorm aan van polariseren. De Verenigde Staten, eens het bolwerk van democratische waarden, zijn hier het schrijnende voorbeeld van. Het politieke systeem is failliet door het onvermogen zich aan te passen aan en het zich halsstarrig verzetten tegen de veranderende tijdgeest, demografische verhoudingen en wetenschappelijke ontwikkelingen (medisch, technologisch, etc.). De binaire en daarmee polariserende benadering door voornamelijk Republikeinen maar ook (linksere) Democraten van zo ongeveer alles onder de zon, heeft geleid tot een in hoge mate onbestuurbaar en disfunctioneel land. Bereidheid om wezenlijke problemen aan te pakken stuit op partijpolitieke blokkades.
Vertrouwen in regering Verenigde Staten (PEW research center)
De polarisatie van de afgelopen jaren heeft geleid tot verlies van vertrouwen van de burger in haar regering. Bij de laatste peiling (april 2021) gaf slechts 24% van de Amerikanen aan erop te vertrouwen dat de Amerikaanse regering ‘het juiste doet’. Dit is geen historisch dieptepunt (Obama en Trump hebben op 17% gestaan), maar geeft wel te denken. Met het vertrouwen in het Amerikaanse parlement (Congres) is het nog slechter gesteld. In juni van dit jaar gaf slechts 12 % van de Amerikanen aan hierin veel of redelijk wat vertrouwen te hebben. Het is het resultaat van structurele weeffouten in het huidige Amerikaanse democratische systeem. Een systeem dat jarenlang blokkades, leugens, misinformatie, verdachtmakingen en effectbejag mogelijk heeft gemaakt. Het systeem staat op slot en er is geen reëel vooruitzicht dat dit op korte of middellange termijn anders wordt. De hiermee samenhangende twijfel erodeert het fundament voor het vertrouwen waar de rechtsstaat op is gebouwd. Burgers worden politieke gevangenen van parlementariërs die het systeem waar hun macht op is gebouwd in het beste geval niet veranderen kunnen, maar die het waarschijnlijk gewoon ook niet willen. Je weet pas zeker dat je als burger in de politieke hel bent beland, als je er niet meer uit ontsnappen kan. Uiteindelijk is revolutie het enige alternatief. Dat is wel een heel hoge prijs om te betalen voor politici die te nadrukkelijk bezig zijn hun eigen politieke spelletjes te laten prevaleren boven het landsbelang.
Afgezet tegen de Amerikaanse realiteit lijkt Nederland er vooralsnog een stuk beter bij te staan. Sinds jaar en dag is het vertrouwen in de politieke instituties van ons land bovengemiddeld hoog. De Eurobarometer (onderdeel van Eurostat, het statistische bureau van de EU) peilt dit vertrouwen in nationale en EU-instituties sinds 1973 twee keer per jaar.




Waar het vertrouwen in de Nederlandse politieke en bestuurlijke organen over het algemeen (nog) zeer hoog te noemen is, is deze echter dit voorjaar en in de zomer scherp gedaald. Dit geldt niet alleen voor het vertrouwen in de regering, maar ook voor dat in de politieke partijen, het parlement en de overheid. Met andere woorden, het hele politieke establishment wordt hierdoor geraakt.
Ondanks de Toeslagenaffaire wordt de dienstverlening door de overheid in het algemeen juist weer ongekend hoog beoordeeld (89% vindt deze goed of uitstekend; de hoogste beoordeling van alle EU-landen). Ook de wijze waarop met de COVID-19-crisis is omgegaan wordt goed beoordeeld (74% tevreden, topdrienotering), de in dat kader opgelegde beperkingen terecht bevonden (87%, topdrienotering) en is 95% van alle Nederlanders tevreden met het leven dat men lijdt (toptweenotering).
De conclusie kan zijn dat Nederlanders (zeer) tevreden zijn over de praktische aspecten van hun bestaan (zelfs onder COVID-19), maar zich desondanks wel in toenemende mate zorgen maken over de wijze waarop de politiek en het openbaar bestuur omgaan met de hun toebedeelde verantwoordelijkheden (wat iets anders is dan de kwaliteit van de dienstverlening). Net als in de VS, zijn hiervoor ook in Nederland systeemfouten als oorzaak aan te wijzen. Heel Nederland heeft dat in de gaten, echter ‘Den Haag’ leeft wat dat betreft in een parallel universum waarin ontkenning de hoofdrol speelt en ‘verandering van bestuurscultuur’ de nieuwe kleren van de keizer verbeelden. Interessant is in dat verband is dat de peilingen aangeven dat de burger de schuld voor het vermeende onvermogen om de bestuurscultuur te veranderen niet legt bij de grootste regeringspartij en de minister-president (in de peilingen staat de VVD nu een zetel hoger dan bij de verkiezingen); er speelt dus kennelijk iets anders.
Het Nederlandse politieke spectrum wordt beheerst door een veelheid aan partijen. Inmiddels bestaat de Tweede Kamer uit 19 politieke partijen. Het is een verdringingsmarkt waar een heftige strijd om de aandacht woedt. Daarnaast maakt het grote aantal partijen het vormen van een comfortabele meerderheidscoalitie uitermate lastig, wat dwingt tot een strakke afstemming van beleid tussen coalitiegenoten. Het is het versnipperde en complexe politieke landschap dat dwingt tot een strakke aansturing van een nipte coalitie. Het zet een vliegwiel in gang dat leidt tot frustraties binnen zowel de coalitie als de oppositie. Frustratie vertaalt zich uiteindelijk in een gedrag dat tot krampachtigheid, uitsluiting en wantrouwen leidt. Dit gaat bij de huidige politieke verhoudingen niet snel anders worden.
Het resulteert in een politieke cultuur waarbinnen in toenemende mate het doel de middelen heiligt. Zoals goed verwoord in het recent in het NRC verschenen stuk ‘Onbestuurbaar Nederland’, is het makkelijker ‘schande’ te roepen aan de interruptiemicrofoon, dan kritisch naar je eigen functioneren te kijken. De Kamer is als (mede)wetgever verantwoordelijk voor het beleid dat de regering dient uit te voeren. Zoals eerder op deze plek aangehaald is het op aandringen van de kamer (SP en CDA!) ingevoerde strenge fraudeaanpak naar aanleiding van de ‘Bulgarenfraude’ in 2013, wat de kiem legde voor de Toeslagenaffaire. Natuurlijk is het terecht dat de regering op dit dossier zwaar door het stof moest, maar dit neemt niet weg dat de Kamer haar eigen rol in deze zaak op geen enkel moment heeft durven te onderzoeken.
Het op 17 augustus gevoerde debat over het al dan niet door Nederland evacueren van Afghaanse tolken is het meest recente ‘set-up-to-fail’ moment. De opdracht van de Kamer (onder aanvoering van D66’er Belhaj) aan de regering om naast tolken ook “medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs) en medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers voor juristen en journalisten” te evacueren, was onder de gegeven omstandigheden een onmogelijke opdracht. Bovendien kwam deze boven op de al bestaande operatie om de wel officieel als te beschermen aangemerkte tolken te repatriëren. Het heeft twee bewindspersonen hun politieke ‘kop’ gekost terwijl het op het moment van indienen van de motie vrijwel vaststond dat de uitvoering daarvan kansloos was. In de huidige politieke constellatie is de minister c.q. de regering verantwoordelijk voor het geheel van uitkomsten van al die personen en instanties die het beleid maken en uitvoeren. In de praktijk echter is de minister ook verantwoordelijk voor door de Kamer als medewetgever door moties opgeroepen verwachtingen, die niet altijd waargemaakt kunnen worden. De regering kan weigeren hieraan mee te werken, maar de consequentie kan een motie van wantrouwen of afkeuring zijn. In de ‘nieuwe bestuurscultuur’ betekent dat laatste inmiddels blijkbaar ook aftreden.
Dit lijkt me, zeker met de krappe politieke marges van dit moment, niet meer te rechtvaardigen. Burgers snappen er in ieder geval weinig meer van. Het ontslaat de regering natuurlijk niet van de plicht tot het uitoefenen van goed bestuur, maar het is wel erg makkelijk. Wat de Kamer wil, kan soms gewoonweg niet: door het ontbreken van tijd, door omstandigheden, materieeltekort, ontoereikendheid van systemen, financiële ruimte of onvoldoende (schaalbaarheid van) capaciteit. Haar controlerende verantwoordelijkheid botst regelmatig met haar wetgevende verantwoordelijkheid. Hoewel het verleidelijk is ‘goed te doen’, heeft ook de Kamer verantwoordelijkheid voor het bewaken van vertrouwen in het politieke systeem.
Er zijn inmiddels heel wat bureauladen gevuld met rapporten van diverse instanties, adviesorganen, staats- en onderzoekscommissies. Veel aandacht is er voor de kloof tussen de burger en ‘Den Haag’, de rol van het parlement daarin en de laatste tijd ook over de vermeende in zichzelf gekeerde bestuursstijl van de regering. Over het op 13 december 2018 uitgebrachte rapport van de Staatscommissie parlementair toezicht, Lage drempels, hoge dijken (commissievoorzitter was de huidige informateur Johan Remkes), is al lang niets meer vernomen. Ook daar klonk kritiek door over de rol van het parlement. Zodra deze rol van de Tweede en/of de Eerste Kamer in rapporten tegen het licht wordt gehouden, verstomt de discussie. Het parlement acht zich schijnbaar onaantastbaar, althans lijkt niet in staat haar eigen functioneren ter discussie te (laten) stellen. Wat mij betreft ligt daar ook een belangrijk deel van het probleem.
Het zeer recente aftreden van GroenLinks-kamerlid Bart Snels is een signaal dat ik in deze gedachte niet alleen sta. Hij stelt dat het in de Haagse politiek “alleen nog lijkt te gaan om het beschadigen van anderen. Om de haverklap worden bewindslieden voor leugenaar uitgemaakt, worden er moties van afkeuring en wantrouwen ingediend. Het was destructieve politiek die de boventoon voerde, zelden gericht op het tot stand brengen in samenwerking met anderen. Dit is het grote taboe in het debat over de politieke bestuurscultuur: de wijze waarop de Kamer zelf functioneert’’. Daarnaast schrijft Snels dat er ook binnen GroenLinks steeds minder ruimte is voor een afwijkende mening.
De kloof tussen burger en politiek is daarom niet exclusief de regering aan te rekenen. Het gaat om het vertrouwen in het politieke systeem als geheel: het functioneren en de gedragingen van alle politieke partijen, beide Kamers van het parlement, de regering, maar ook de wijze waarop ministeries en uitvoeringsorganisaties hun werk doen, zijn cruciaal voor het al dan niet hebben van vertrouwen van burgers in de politiek. De vraag is niet of de politiek en de overheid voldoende naar haar burgers luisteren, maar wat zij er vervolgens mee doen en hoe ze daar uitvoering aan geven. Is de Kamer in zijn pluriformiteit (19 partijen!) beter of juist minder geschikt bij te dragen tot beleid waardoor burgers zich ‘gehoord’ voelen? Met andere woorden, is meer beter? Leidt het door de Kamer bij de regering over de schutting gooien van moties en amendementen (met regelmatig een hoog micro-management gehalte) tot werkbare opdrachten/wetgeving of zal de Kamer zich ook rekenschap moeten geven van beperkingen, prioriteiten en (on)mogelijkheden?
Op deze vragen dient een antwoord te komen en oplossingen voor aangedragen te worden. In veel rapporten over de relatie tussen politiek en burger worden schijnoplossingen voor schijnanalyses opgevoerd en echte oplossingen uit de weg gegaan. Heel de oppositie in Den Haag richt zich op de vermeend heersende bestuurscultuur en gebrek aan transparantie binnen het huidige kabinet, met Mark Rutte als aambeeld. Daarbij heeft nog niemand aangeven hoe binnen hetzelfde politieke systeem zoals we nu hebben, een bestuurscultuur 2.0 zou moeten functioneren zonder de stabiliteit van het regeringsbeleid te ondermijnen. Pogingen van Sigrid Kaag van coalitiepartij D66 om hier het voortouw in te nemen zijn in ieder geval door de oppositie genadeloos afgestraft. Na eerdere uitlatingen van Kaag over het door onder anderen Mark Rutte niet verbinden van gevolgen aan een motie van afkeuring, had ze zichzelf voorgesorteerd geen andere optie te hebben dan zelf af te treden nadat haar eenzelfde lot trof. Of het nu politieke arrogantie of politieke euthanasie is, het geeft tegenstanders, zeker bij de huidige krappe marges in de Kamer, wel heel veel ruimte om de nieuwe bestuurscultuur in hun voordeel uit te melken.
Het lijkt er sterk op dat ‘de tegenmacht’ in haar huidige vorm niet onderdeel van de oplossing is, maar juist onderdeel van het probleem. Ik geloof niet dat de kwaliteit van het bestuur bevorderd wordt door het vergroten van de macht van de Kamer. Het leidt slechts tot dichtgetimmerde coalitieakkoorden tussen op basis van de verkiezingsuitslag tot elkaar veroordeelde partijen die elkaar maar matig vertrouwen. Waarom duurt het vormen van een coalitie in Nederland anders zo lang (dat België het nog slechter doet mag toch niet als troost gezien worden!)? Welk hoger belang wordt hiermee gediend? Zonder systeemaanpassingen blijft het voor een coalitie (van welke signatuur of samenstelling dan ook) worstelen haar werk naar behoren uit te voeren en voor de Kamer onmogelijk haar werk inhoudelijk uit te oefenen zonder voor de verleidingen van polarisatie te zwichten.
Politieke dogma’s dicteren echter dat het veranderen van ‘het politieke systeem’ onmogelijk is, alsof het te vergelijken is met Don Quichots strijd tegen de windmolens. Is dit hoogmoed of gelatenheid? Er dient wel degelijk over dit soort zaken te worden nagedacht en gewetensvol beoordeeld te worden of het huidige systeem voor burgers het beste resultaat oplevert. In een democratie is dat het enige dat telt. Burgers hebben recht op een goed functionerende balans tussen een ‘daadmachtig’ bestuur en inhoudelijke tegenkracht zodat hun belangen goed gewaarborgd en vertegenwoordigd zijn. In een tweetal artikelen die ik binnenkort publiceer doe ik een poging gedachten aan te reiken hoe deze systeemaanpassingen vorm kunnen worden gegeven. Ik hoop hiermee een discussie op gang te brengen over het nut, de noodzaak en benodigde richting van eventuele aanpassingen. De Amerikaanse politieke hel lijkt te specifiek Amerikaans om ons tot afschrikwekkend voorbeeld te dienen, maar ook die hel was vijftig jaar geleden ondenkbaar. De politieke mores zijn veranderd, de invloed van technologie heeft de samenleving veranderd, de invloed van de (sociale) media heeft ons raam op de wereld veranderd. Kunnen we met een systeem uit 1848 de uitdagingen uit de 21ste eeuw aan?