Zes jaar nadat David Cameron zijn politieke toekomst trachtte te redden door het Brexit-referendum uit te schrijven, kan voorzichtig worden vastgesteld dat het VK er niet beter voor staat. Het land is tot op het bot verdeeld, de politieke relatie met haar belangrijkste handelspartner, de EU, en andere landen is compleet verziekt, en ook economisch is er weinig reden tot juichen.
Politiek kapitaal
Het optreden van Boris Johnson en zijn Conservatieve medestanders de afgelopen jaren, heeft het VK internationaal geïsoleerd en het vertrouwen in de Britse overheid ondermijnd. Na het aanhoudende opportunisme gedurende de uittredingsonderhandelingen, heeft de Britse regering er inmiddels twee keer op gezinspeeld zich niet aan overeengekomen verdragsbepalingen te zullen houden. Inmiddels ligt er van Britse zijde een voorstel voor heronderhandeling om juist dat stuk dat de hele uittreding uit de EU voor de Britten zo problematisch maakte – hoe om te gaan met Noord-Ierland – weer ter discussie te stellen. De Britse regering meent dat zij misleid is over de gevolgen van het door haar met de EU gesloten handelsverdrag. Dit is opmerkelijk, want juist de nu door Johnson c.s. gekozen oplossing – een virtuele grens met de EU in de Ierse zee tussen Noord-Ierland en de rest van het VK – is consequent vermeden door zijn voorganger Theresa May. Wie misleidt wie in dit verband (of houdt zichzelf voor de gek) en wat doet dit voor de betrouwbaarheid van het VK als verdragspartner? Een verdrag is per definitie een compromis tussen voordelen en nadelen. Het nadeel van een virtuele grens tussen Noord-Ierland en het VK was voor eenieder duidelijk en – gegeven het feit dat alle andere alternatieven door Johnsons haviken al waren afgeschoten – een kennelijk acceptabel geacht ongemak. Het Britse gedrag is opportunistisch en weinig subtiel. Het maakt onbetrouwbaar en wekt achterdocht. Ook de ‘bijzondere relatie’ met de VS lijdt onder Johnsons gedrag, waarbij de Amerikaanse president Biden – ervaren als hij is – zich ondanks zijn Ierse wortels diplomatiek opstelt. Uiteindelijk kan de conclusie geen andere zijn dan dat de Britten met hun huidige gedrag veel politiek kapitaal verspelen.
Ook binnen het VK komen de Brexiteers – veelal Engelse conservatieve kiezers – steeds verder alleen te staan. Het Koninkrijk is alleen nog Verenigd tijdens Olympische Spelen en andere sportevenementen waarin de landsdelen niet afzonderlijk uitkomen. Er zijn grote verschillen in waardering voor de wijze waarop de Conservatieve regering omgaat met de uittreding uit de EU. Schotland is altijd al kritisch geweest over de uittreding, laat staan dat ze tevreden is met de wijze waarop de regering invulling aan het proces geeft. Ook Labour-stemmers – het zal geen verbazing wekken – zijn zeer kritisch op het regeringsoptreden. Op dit moment is 55% van alle Britten van mening dat de regering op een slechte wijze omgaat met het uittreden uit de EU.Slechts 34% van de Britten is positief.


De Brexit heeft het VK intern verdeeld, niet alleen op regionaal en politiek niveau, maar ook binnen families en tussen vrienden zijn er grote verschillen van inzicht over nut, noodzaak en gewenste intensiteit (hard/zacht) van de Brexit. Gegeven de verbeten strijd die rondom de Brexit is gevoerd, is het aannemelijk dat deze tegenstellingen niet snel overbrugd zullen worden en daarmee het VK als natie intern verzwakt hebben.
Economische slagkracht
Een belangrijke overweging voor de Britten om uit de EU te willen stappen was dat het lidmaatschap van de EU in hun ogen geld aan de economie onttrok dat beter in het VK zelf besteed kon worden. Met halve waarheden en pertinente onjuistheden werd de EU consequent afgeschilderd als een bureaucratische en geldverslindende machine. Het VK zou onevenredig bijdragen aan de begroting en Britse burgers zouden een hoge prijs betalen. Het zou de omvang van het bnp met 13% drukken door alle obstakels die de Britten voor de kiezen krijgen door te voldoen aan EU-regelgeving en het niet zonder beperkingen kunnen handelen met niet-EU-staten. In mijn Brexit-monitors ben ik inmiddels meer dan genoeg ingegaan op deze misinformatie. In deze bijdrage zou ik willen vergelijken hoe de door mij in mijn monitor gevolgde EU- economieën de afgelopen jaren economisch ten opzichte van elkaar hebben gepresteerd. Is de economische slagkracht van het VK door het EU-lidmaatschap beperkt, of is de kracht van de Britse economie zélf onvoldoende om ten volle te profiteren van het EU-lidmaatschap?
Eerst wat feiten:
Van de drie economieën is de Britse export het meest gedaald, de werkeloosheid het minst teruggebracht, het bnp/capita en de huizenprijzen het minst gestegen en de staatsschuld het meest gestegen. Alleen de Britse financiële sector heeft het beter gedaan dan die in de andere economieën. Drie economieën met verschillende omvang, maar met (toen nog) gelijke EU-regelgeving.
De COVID-19 crisis heeft de betreffende economieën in gelijke mate getroffen. Overheden hebben echter wel op verschillende wijze gereageerd (zonder daarbij gehinderd te zijn door EU-regelgeving of bemoeizucht). Dit zal invloed hebben gehad op de uitkomsten. Het is daarom goed even terug te kijken naar een jaar geleden, voor COVID-19 de wereld op z'n kop zette. Uit de vergelijking moet blijken welke economieën de COVID-19 het best hebben doorstaan.
Een aantal zaken valt op. De Britse export groeide, geholpen door een zwakke pond, tot en met het eerste kwartaal 2020 in de vijf jaar voorafgaande aan de Corona-crisis het sterkst van de drie. Een niet onbelangrijk gegeven is dat de totale omvang van de Britse export echter in euro’s ongeveer 25% lager was en is dan de Nederlandse (een economie die slechts een derde zo groot is als de Britse). Afgezien daarvan zijn de Britse prestaties in de vergelijking pover te noemen. In een periode 2015-2019 toen de economie wereldwijd op volle toeren draaide, is de daling van de relatieve werkeloosheid matig te noemen, de groei van de economie onder het wereldgemiddelde, de huizenprijzen substantieel lager dan in de andere economieën en ook de daling van de staatsschuld (voor COVID-19 toesloeg) was ondermaats.
Gedurende de pandemie hebben overheden op verschillende momenten en met verschillende instrumenten en intensiteit gereageerd op de crisis. Ook deze vergelijking valt voor het VK economisch ongunstig uit. De export is ingestort (min 22%), de werkeloosheid opgelopen (14% hoger), het bnp/capita gedaald (4,3% lager) en de staatsschuld is met 25% gestegen. De ingrepen van de regering Johnson zijn te laat, ineffectief en verkeerd gericht gebleken.
Alles bij elkaar lijkt er weinig reden om het achterblijven van de Britse economie toe te schrijven aan de Brusselse regeldruk. Het lage volume van de export is wellicht een indicatie van het feit dat de Britse economie vooral intern gefocust is en te weinig in staat is zich internationaal te onderscheiden en in te spelen op veranderende omstandigheden. De Britse dienstensector is relatief sterk, maar ook daar blijkt de groei, zowel voor COVID-19 haar intrede deed als daarna, achter te blijven (31,5% resp. 8,1%) bij Nederland (39,1% resp. 16,2) en de Eurozone als geheel (34,9% resp. 11,6%). De conclusie is wat mij betreft dat het de Britse economie vooralsnog aan de benodigde slagkracht ontbreekt om in staat te zijn de intern opgeklopte verwachtingen die de Brexit economisch met zich zou brengen, waar te maken.
Soevereiniteit
Voor alles was de inzet van de Brexit het ‘terugwinnen’ van de Britse staatkundige soevereiniteit. Terugkijkend kan worden geconstateerd dat deze wens vooral gevoed is door de worsteling met het verschil in rechtssystemen tussen het VK en de EU als geheel. Het grote bereik en de interpretatie van het Europese recht stuit in het VK op groot onbegrip en gaat in veel gevallen in tegen de uitleg van vergelijkbare situaties onder het Britse recht. Dit is op zich begrijpelijk. Het continentale Europese burgerlijke recht (waarop het EU-recht is gebaseerd) en het Britse common law verschillen namelijk wezenlijk van elkaar. Waar het in het burgerlijk recht gaat om de interpretatie van het door de wetgever gegeven recht op een gegeven situatie, wordt in common law-systemen gezocht naar het vinden van het toepasselijke recht op basis van eerdere beslissingen van rechters en wetgeving (dat een veel algemener karakter heeft). In essentie gaat het om wetsinterpretatie versus rechtsinterpretatie. Dit verschil in benadering versterkt het gevoel onder Britten dat hun rechters door het Europese Hof van Justitie buitenspel worden gezet. Dat ‘Brussel’ veel te specifiek is in haar wetgevende macht en er recht wordt opgedrongen dat zich niet verhoudt met de realiteit. Een door de Britten veel gebruikt, of wellicht beter, misbruikt ‘bewijs’ voor de in de hun ogen absurde Brusselse regeldrift is de EU-verordening: ‘the bendy banana law’. Voor de Britten is een banaan gewoon een banaan; volgens de EU (in de visie van de Britten althans) is een banaan pas een banaan als deze geen abnormale vervormingen kent. Volgens de letterlijke tekst van deze verordening gaat het er overigens om handel tussen landen te stimuleren door standaarden te geven voor eenduidige kwaliteitsnormen in een oerwoud van verschillende bepalingen die de afzonderlijke EU-landen voorheen hanteerden. Het argument faalt wanneer je kijkt naar de context waarbinnen de regels tot stand komen. Het bendy-banana-voorbeeld is daarin zeker niet uniek. Zoals zo vaak winkelen tegenstanders selectief in de argumenten, waarna voorstanders, hierdoor op achterstand gezet, hun tegenargumenten op basis van de feiten bij de massa niet meer over het voetlicht krijgen.
Dit (opgeklopte?) onbegrip heeft de Britten het gevoel gegeven geen controle te hebben over hun eigen rechtssysteem en daarmee de roep om ‘soevereiniteit’ gevoed. De realiteit is dat indien de Britten handeldrijven met de EU, dit nog altijd plaatsvindt onder dezelfde regels als voorheen. Nog steeds is het VK gehouden mensenrechten en andere verdragen te respecteren (waaronder de Handels- en samenwerkingsovereenkomst die het met de EU heeft gesloten). Slechts als je alle deuren sluit en muren optrekt, zoals Kim Jung Un in Noord-Korea, kan je je terugtrekken en omwentelen in je eigen gelijk, rechtssysteem en de externe onkwetsbaarheid van het isolement.
Het herwinnen van de Britse soevereiniteit lijkt – vooral bij oudere generaties en conservatieve geesten – de morele herrijzenis na het verschrompelen van het Britse Rijk na het winnen van de Tweede Wereldoorlog en het daaropvolgende nauwelijks afgewende bankroet dat tot toetreding tot de EU noopte. In die zin is de Brexit mede toe te schrijven aan een soort collectieve posttraumatische stressstoornis van een natie die kampt met een gekwetst eergevoel en aangetast statusgevoel over iets wat ooit was. Of de Brexit het medicijn is dat deze PTSS doet bestrijden blijft de vraag. Mijn gok is dat het medicijn erger is dan de kwaal.
Dat brengt ons tot de actualiteit van de Brexit-monitor over het eerste kwartaal 2021.
Brexit-monitor eerste kwartaal 2021
De monitor dient om inzicht te krijgen en te houden in de gevolgen van de Britse uittreding uit de EU, zowel voor de Britten zelf als voor de EU en Nederland. Hiervoor had ik oorspronkelijk zes parameters geselecteerd uit de reële economie en een tweetal die indicatief zijn voor het vertrouwen daarin (zie mijn eerste Brexit-monitor voor een toelichting en een nadere uitleg hiervan). De vertrouwensindicatoren heb ik om het inzicht in de feitelijke ontwikkelingen niet te vertroebelen, nu in een afzonderlijke (gestippelde) lijn weergegeven. Aangezien de Britten hun medewerking aan de EU-statistieken van Eurostat hebben gestaakt en ook sommige reeksen niet zelfstandig continueren, heb ik zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij OECD-bronnen voor het betrekken van mijn data. Sommige definities en parameters zijn hierdoor gewijzigd, de essentie van de cijfers is echter gelijk gebleven. Om consistentie in de data te kunnen waarborgen heb ik ervoor gekozen de Europese cijfers in de monitor te beperken tot die van de Eurozone. Hiermee ontstaat een evenwichtiger beeld van min of meer stabiele en homogene(re) economieën.
Dit alles geeft het volgende beeld:
De gevolgen van de COVID-19 voor de betrokken economieën zijn onmiskenbaar. Toch lijkt de weg naar boven hervonden. Bij de Nederlandse economie is dat zeer nadrukkelijk het geval, voor de EU als geheel en het VK is dat wat aarzelender. Interessant is dat dit beeld bij de vertrouwensindexen (CI) bijna omgekeerd evenredig is. Het vertrouwen gaat (al dan niet terecht) vaak voor de feitelijke marktontwikkeling uit, maar kennelijk is het vertrouwen van de Britten in hun economie erg groot. Nederlanders daarentegen, lijken wat terughoudender op dat vlak.
Dit is het eerste kwartaal dat het VK, post-Brexit, op eigen benen staat en zich niet meer kan verschuilen achter de afhankelijkheid van en bemoeizucht uit Brussel. Een kwartaal is uiteraard volstrekt ontoereikend om conclusies op te baseren, zeker zo kort na het uitbreken van COVID-19. Feit is echter wel dat het VK achterblijft bij de Eurozone en Nederland in haar prestaties.
Veranderingen ten opzichte van het vierde kwartaal 2020 en een jaar terug
Reflecterend op de gang van zaken in het eerste kwartaal 2021 kan geconstateerd worden dat sprake is van een stabilisatie ten opzichte van het vierde kwartaal 2020, ondanks het feit dat juist in het eerste kwartaal 2021 een opleving viel waar te nemen in de COVID-19- uitbraak. Economisch kon het VK echter nog niet profiteren van haar, vooral intern, breed uitgemeten succes en voorsprong bij de vaccinatiecampagne.
Met name de export lijkt voor het VK een probleem. De noodzakelijke aanpassing aan het nieuwe stelsel van douaneformaliteiten en daarbij behorende logistieke problemen spelen hier ongetwijfeld een rol. Het volgende kwartaal moet zicht geven op de mate waarin het VK deze obstakels weet te beheersen. Ook de ontwikkeling van het bnp per capita en de staatsschuld baren zorgen. Over een jaar genomen is de krimp van het bnp per capita zelfs 3,5% (tegen een groei van 1% voor de Eurozone en 0,8% groei voor Nederland). De staatsschuld is het afgelopen kwartaal met 2,7% gestegen; over een jaar is dat zelfs 21,8% (tegen een stijging van slechts 1,5 % voor de Eurozone als geheel en stijging van 5,6% voor Nederland). Relatieve lichtpuntjes zijn de ontwikkeling van de huizenprijzen in alle drie de economieën. Het duidt ongetwijfeld op een zekere oververhitting van de markt, maar het is naast een gevolg van het restrictief rentebeleid van de ECB en de Bank of England, ook een indicatie van het vertrouwen van consumenten in hun financiële situatie. Het inkomen in de financiële sector heeft zich het afgelopen kwartaal en jaar enigszins gestabiliseerd, behalve in Nederland waar een teruggang van 2,2% is geboekt. Van een voor Nederland gunstig Brexit-effect van bedrijfsverplaatsingen in de bancaire en verzekeringssectoren vanuit het VK is vooralsnog niets in de cijfers terug te zien.
Bovenstaand overzicht laat de relatieve waarden zien, met het vierde kwartaal 2019 als ijkpunt (index = 100). In onderstaande tabel zijn de absolute waarden opgenomen voor het eerste kwartaal 2021 waardoor een beter inzicht mogelijk is in de orde van grootte waarin de uitkomsten zich bewegen. Het meest in het oog springende detail hierin is, dat de Nederlandse export zo dominant is ten opzichte van de Britse en dat door de diverse nationale coronasteunpakketten de begrotingstekorten in alle economieën stijgen en de staatsschuld oploopt (hoewel die in Nederland relatief in toom lijkt te worden gehouden).
Ik kijk ook altijd specifiek naar de ontwikkeling van de huizenprijzen in Londen, het kloppend hart van de Britse economie. Vergeleken met een jaar hiervoor zijn daar de huizenprijzen, ondanks COVID-19 met gemiddeld 3,7% gestegen, wat wel aanmerkelijk lager is dan de stijging in het VK als totaal: 10,2% (gemiddelde koopwoning koste daar ₤274.615, tegen een gemiddelde koopprijs van een huis in Nederland van €385.000). In de duurste wijk van London, Kensington & Chelsea, daalden de prijzen met 0,4% (gemiddelde verkoopprijs ₤1.332.134). De grootste stijging was in Waltham Forrest met 12,6% (₤490.895), terwijl in de City of Westminster de prijzen met 8,1% daalden (gemiddelde huizenprijs was daar ₤927.993).
Ontwikkeling van de export van en naar het Verenigd Koninkrijk met Nederland en de EU
Naast de Brexit-monitor als zodanig volg ik afzonderlijk de ontwikkeling van de export tussen Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie.
COVID-19 blijkt een enorm effect te hebben gehad op de cijfers. Het volume van de export is het afgelopen jaar fors gedaald. De export van Nederland naar het VK liep weliswaar terug met 12%, maar die van het VK naar Nederland met 21 %. Eenzelfde beeld zie je in de handel tussen de Eurozone en het VK. De export vanuit de Eurozone naar het VK daalde met 13,5%, andersom was de daling 17,2%. Gerekend vanaf januari 2015 is het volume van de Nederlandse export naar het VK voor het eerst negatief (minus 4%), waar andersom (exporten van het VK naar Nederland) het volume gedurende die periode dramatisch ingezakt is (min 12,8%). De export van het VK naar de EU is ten opzichte van dat moment met 5,3% gedaald (bij een circa 10,7% lagere GBP); de EU echter heeft 9,1% minder naar het VK geëxporteerd over die periode. Als we kijken vanaf het kwartaal dat de Britten zich voor terugtrekking uit de EU uitspraken (juni 2016), dan is het beeld voor de Britten iets gunstiger. Aan Nederland is 3,1% meer geleverd, terwijl de daling in de export vanuit het VK naar de Eurozone 0,8% was. Men moet hierbij wel bedenken dat de Britten de exportwind mee hadden vanwege een bijna 8% lagere koers van het Britse pond.
Tot slot
Het is veel te vroeg om vast te stellen of de Brexit de door de Britten zo gehoopte zelfstandigheid in juridisch, economisch en staatkundig opzicht weet veilig te stellen. Tot nu toe zijn de signalen niet erg positief. Waar zelfstandigheid zich manifesteert in de vorm van politiek en staatkundig isolement, wordt daarvoor een hoge prijs betaald. Ook economisch zal het VK nog heel wat stappen moeten zetten om zich uit de door haarzelf gegraven Brexit-kuil te trekken. De Brexit heeft ook een streep gehaald door de vrije toegang die financiële instellingen hadden tot de EU. In hoeverre dit de Britse concurrentiekracht en dominantie in die sector gaat raken moet nog blijken. Kortom, of de Britse illusie een zeepbel of een triomf blijkt te zijn, zal de toekomst moeten uitwijzen. Ik blijf het volgen.