De verkiezingen zijn aanstaande en voor nieuwsgierige kiezers zijn er verschillende kieshulpen die ondersteunen bij het maken van de keuze bij welke partij hun overtuigingen het beste aansluiten. Niet iedereen heeft tijd en zin om de verschillende verkiezingsprogramma’s uitvoerig te bestuderen. Nadeel is echter dat de insteek van de kieshulpen wat kort door de bocht is. Op basis van drie of vier vragen per thema worden indicatieve adviezen afgegeven. Er zijn echter wel interessante verschillen per stemhulp. Zo laat Kieskompas (samen met Trouw) zien hoe rechts, links, progressief of conservatief iemand is in zijn of haar overtuigingen. Daarnaast laat het zien hoe diens positionering zich verhoudt tot alle aan de verkiezing deelnemende partijen. Maar wat betekenen abstracte begrippen als links, rechts, progressief en conservatief vandaag de dag nog voor (jonge) kiezers? Stemwijzer van ProDemos is het duidelijkst in wat het doet. Het geeft aan hoe iemands standpunten zich verhouden tot beloften van partijen in de verkiezingsstrijd. De Kieswijzer van het Parool en het Algemeen Dagblad laat zien hoe iemands opvattingen zich verhouden tot die van de lijsttrekkers van partijen die aan de verkiezingen deelnemen. Met een schuifje geef je aan in welke mate je het eens bent met een bepaalde stelling. Persoonlijk vond ik het niet soepel genoeg werken. De PartijenWijzer (ook van ProDemos) geeft inzicht in de vraag met welke partij je het meest verwant bent. Er zijn twaalf thema’s en bij ieder van die thema’s moet een gouden, zilveren of bronzen medaille worden toegekend aan de daarbij geformuleerde stellingen. Het gaat hierbij om partijbeginselen, niet om het laatste verkiezingsprogramma en de waan van de dag. Wat mij betreft een nuttig instrument om de uitkomsten van een van de stemhulpen te toetsen aan je basisnormen en principes. De Volkskrant komt naar mijn mening met het aardigste instrument, de StemChecker. Het laat zien hoe iemands opvattingen sporen met het stemgedrag van partijen in de Tweede Kamer gedurende de afgelopen vier jaar. Niet de al dan niet vage voornemens van partijen staan voorop, maar juist reële en concrete uitkomsten van stemgedrag in de Tweede Kamer uit het recente verleden.
Het kan aan mij liggen, maar de uitkomsten van de verschillende verkiezingshulpen verschillen nogal. Zo weet je nog steeds niet welke partij het beste bij je voorkeuren past. Dit doet de vraag opkomen wat de waarde van al deze stemhulpen is. Een groot bezwaar is in mijn ogen ook dat ze feitenvrij zijn. Er is geen enkele relatie tussen hetgeen in verkiezingsprogramma’s als perspectief wordt voorgeschoteld en wat de ‘winst- en verliesrekening’ daarvan in termen van effectiviteit, proportionaliteit en maatschappelijke opbrengsten en kosten is. Voor sommigen is dat volstrekt irrelevant, voor anderen, waaronder mijzelf, van wezenlijk belang. Waar politiek zich vooral bezighoudt met de wijze waarop belangentegenstellingen tussen (groepen van) mensen tot maatschappelijke en bestuurlijke resultaten leiden, kan deze niet feitenvrij zijn. In de inhoudelijke ruilhandel die tot maatschappelijk verantwoorde politieke resultaten leidt, zijn de feiten bepalend voor de kwaliteit van het uiteindelijke resultaat. Telkens als de emotie (of de waan van de dag) het wint van de feiten, is het resultaat suboptimaal of werkt het, onder omstandigheden, zelfs averechts.
De toeslagenaffaire illustreert dit feilloos. De SP (“het loopt de spuigaten uit als het gaat om fraude in Nederland”) en het CDA (“het bestrijden van fraude moet topprioriteit zijn”) liepen daarin voorop, na eerdere en opzwepende berichten in de media over fraude door Bulgaren. Zij vielen in 2013 in verschillende in de Tweede Kamer gevoerde debatten de Belastingdienst om het hardst aan voor haar passieve houding in de aanpak van de fraude. Ook verweten zij de Belastingdienst nagelaten te hebben in de fraudebestrijding de verschillende datasystemen van de overheid en andere partijen aan elkaar te koppelen. Er moest strenger en daadkrachtiger worden opgetreden. De met algemene stemmen door het parlement aangenomen Fraudewet was mede daarvan het gevolg en moest dat allemaal rechtzetten. Er werd voorzien in een robuuste aanpak met harde straffen. Het heeft ertoe geresulteerd dat de Belastingdienst, met de Fraudewet in de hand, snoeihard en etnisch profilerend groot onrecht begaan heeft. Uiteindelijk ging de Bulgarenfraude om een belang van €4 miljoen, op een totaal van €68 miljard aan toeslagen (0,006%). Proportionaliteit was zowel in aanleiding als resultaat ver te zoeken. Niet voor niets vraagt het zeer recent verschenen rapport ‘Klem tussen balie en beleid’ van de Tweede Kamer hier (mede) aandacht voor.
Hamer en spijker
Veel verkiezingsprogramma’s lijden onder een soortgelijk gebrek aan proportionaliteit. Er wordt een maatschappelijk probleem gesignaleerd waar vervolgens, vanuit de politieke ideologie van de betreffende partij, een oplossing bij bedacht wordt. Hier geldt het adagium: ‘als je een hamer bent, dan is alles een spijker’. Vrij vertaald: voor een liberaal is marktwerking en individuele verantwoordelijkheid het antwoord op bijna alle vragen; voor een socialist zijn dat de overheid en collectiviteit. De partijdogma’s werken als een beperkende factor op het zoeken van oplossingen die buiten de beginselkaders van de partij liggen. Daarmee is de gekozen oplossing vaak niet het kwalitatief beste of meest proportionele antwoord op het gesignaleerde probleem. Onderbouwingen zien we niet, en inzicht in de maatschappelijke en economische gevolgen van de beoogde voorstellen ontbreken al helemaal. In het beste geval is te lezen dat de kosten van dergelijke oplossingen gedragen worden door iemand anders dan voor wie die oplossing is bedoeld, maar vaker blijft het gissen.
Gelukkig leven we in een land waar een coalitie tussen verschillende partijen de enige manier is om regeringsverantwoordelijkheid uit te oefenen. Dit vergt compromissen en dus ook ruilhandel met standpunten en principes. Niet ieder principe leent zich hier even goed voor. Tussen wel en geen kerncentrales zit geen licht. Bij wel of geen marktwerking in de zorg zijn – als er maar lang genoeg onderhandeld wordt – wél compromissen mogelijk. Een andere belangrijke factor is de mate van draagvlak van en haalbaarheid van een beoogde maatregel. Als vanwege een afkeer van kerncentrales je hele achtertuin volgebouwd moet worden met windmolens om klimaatdoelen te halen, kom je als partij ook niet ver. Partijen houden hier bij het samenstellen van hun programma’s als het goed is rekening mee. De wijze waarop bepaalde thema’s in een verkiezingsprogramma worden verwoord kan indicatief zijn voor de ruimte die partijen inbouwen om in een eventuele formatie te kunnen onderhandelen. Hoe stelliger en scherper de standpunten van een partij zijn geformuleerd, hoe minder kans zij maakt op regeringsdeelname. Immers naarmate de compromisbereidheid toeneemt zijn de gedane beloften minder hard wat weer z’n weerslag heeft op de (latere) kiezersgunst. Dit neemt niet weg dat een land geregeerd moet worden en dan is het voor een kiezer prettig als zijn stem meegewogen wordt in de besluitvorming. Die stem spreekt door een keuze op een partij en door het aanvinken van degene op die lijst waarin je vertrouwen het grootst is.
Partijprogramma’s
Wie zich echt wil informeren over de standpunten van de verschillende aan de Tweede Kamerverkiezingen deelnemende partijen, wacht een hoop leeswerk. De SP heeft aan 29 pagina’s genoeg om haar programma te presenteren, D’66 heeft hiervoor 209 bladzijden nodig. Kort door de bocht versus extreme nuance. De verwachte concentratieboog verschilt per partij waarschijnlijk nogal. Het gemiddelde verkiezingsprogramma is rond de 100 pagina’s dik. De in totaal ca. 700 pagina’s verkiezingsprogramma van de grootste zeven partijen geven veel inzicht in wat de partijen van elkaar onderscheidt en waar ruimte voor overeenstemming ligt. We weten globaal wel waar de verschillende partijen voor staan, echter de inzichten die partijprogramma’s bieden geeft een dieper inzicht in welke richting deze zich bewegen.
Lezing van de verschillende programma’s leverde mij de volgende ‘beelden’ op van de programma’s van de zeven grootste partijen in de peilingen (van groot naar kleiner). Uiteraard zijn de indrukken persoonlijk, maar ze zijn wel gebaseerd op lezing van de volledige programma’s van die partijen:
Wat vooral opvalt in het programma van de VVD is de manier waarop het haar criticasters (lees alle andere partijen) wind uit de zeilen probeert te nemen door deemoedig te reflecteren over in het verleden gemaakte fouten, deze te erkennen en met koerscorrecties ‘recht te zetten’. Ingezet wordt op bijsturing van het kapitalisme om uitwassen te bestrijden, een sterke overheid om de zwaksten te beschermen en een gerichtheid op rechtvaardige uitkomsten gebaseerd op vrijheid, verantwoordelijkheid en wederkerigheid (‘voor wat, hoort wat’). Het is een broodnodige stap en van alle partijen de meest in het oog springende poging bereidheid te tonen samen met anderen regeringsverantwoordelijkheid te nemen. Dit is een stap in de goede richting en een realistisch voorschot op het proces van vooral geven (meer dan nemen) in de formatieonderhandelingen. Of het genoeg is zal moeten blijken: uiteindelijk bepaalt de kiezer en vervolgens bepaalt de uitvoering de waarde van deze reflectieve insteek.
De PVV wil van Nederland een naar binnen gekeerde politiestaat maken op Joods-Christelijke grondslag (wat dit precies is, is onduidelijk). De EU, het klimaat en de multiculturele wereldorde wordt de rug toegekeerd. Een programma dat niet alleen de wereld buitensluit, maar ook ieder risico om uitgenodigd te worden regeringsverantwoordelijkheid te dragen (waar dan weer zeer verongelijkt over kan worden gedaan).
Het programma van het CDA uit kritiek op de scheefgroei in Nederland. Het is het beleid waar ze de afgelopen tien jaar als regeringspartij in ieder geval de helft van de tijd medeverantwoordelijkheid voor heeft gedragen. Vreemd genoeg leggen ze de schuld daarvan geheel bij de liberalen. Dit neemt niet weg dat er in mijn ogen een goed en realistisch programma ligt met nadruk op sterke sociale en economische verbanden, veiligheid van burgers en een betrouwbare overheid.
D’66 komt met een sociaalliberaal programma met een grote nadruk op Europese integratie en samenwerking, en veel aandacht voor individuele rechten van burgers. Opvallend is het verschil in aandacht voor individuele vrijheid (veel) en de daarmee samenhangende individuele verantwoordelijkheid naar anderen, c.q. de maatschappij (niet tot nauwelijks). D’66 doet een fors beroep op de collectieve sector om burgers te beschermen tegen divers onrecht, zonder dat mij vooralsnog duidelijk is waar de hiervoor beschikbare mensen en middelen vandaan moeten komen.
Ook GroenLinks kiest voor een dominante en grote overheid bij de uitrol van haar vele initiatieven. Slechts op weinig fronten is er ruimte voor individuele keuzes van burgers. Veel wordt top-down opgelegd. Deze beknellende insteek lijkt zich, bij een eventuele formatie, lastig te verhouden tot de meer liberale benadering van vooral D’66 maar ook de VVD. Niettemin zijn er zeker waardevolle elementen, vooral rond vergroening, maar door cadeautjes aan zorgvuldig uitgezochte doelgroepen (zoals studenten) doet het geheel soms ook wat opportunistisch aan.
De SP beziet de wereld vanuit de klassenstrijd; strijd tussen werknemers en werkgevers, strijd tussen burgers en overheid (‘belastingdienst is de vijand van het volk’), strijd tussen arm en rijk, huurders versus verhuurders en consument tegenover grootkapitaal. Het levert uiteindelijk een vaag programma op. Afgezien van veel voornemens tot nationalisatie, ontbreken concrete initiatieven, laat staan de financiële dekking daarvan. Dit lijkt me geen kandidaat voor regeringsdeelname.
Van de PvdA had ik eerlijk gezegd een wat aansprekender programma verwacht na de grote verkiezingsnederlaag in 2017. Het geheel komt op mij fantasieloos en weinig onderscheidend over, waarbij oude stereotypen als arbeider, vakbeweging en kwetsbaren in deze tijd wat versleten overkomen. Het biedt weinig perspectief voor werkgevers (ook in het mkb) en doet een groot beroep op de publieke sector in de zorg als ‘hoeder’ tegen ‘marktwerking’. Het geheel oogt minder radicaal dan de programma’s van GroenLinks en de SP, waardoor de PvdA mogelijk, misschien wel juist heel slim, aan het voorsorteren is op het nemen van regeringsverantwoordelijkheid.
Het meest verbaast mij het grote vertrouwen bij sommige partijen in de overheid als perfect alternatief voor de markt. Ervaringen met publiekrechtelijke bestuursorganen voor de uitvoering van al de toegedachte taken zijn nou niet echt positief. De kans op overmatige regeldrift, ondoelmatigheid en torenhoge kosten zijn groot. Aan de andere kant is de marktwerking in veel gevallen doorgeslagen en regelmatig te weinig doelmatig gebleken in het bereiken van maatschappelijk aanvaardbare opbrengsten. Een van de grootste, maar gelijktijdig meest noodzakelijke opgaven in de formatie lijkt mij hiervoor een breed gedragen en goed werkende tussenoplossing te vinden met voldoende maatschappelijke ‘checks and balances’.
Programma’s vergelijken
Voor een beter inzicht in de diverse standpunten per onderwerp/partij verwijs ik naar mijn samenvatting van de partijprogramma’s. Hier zitten ongetwijfeld omissies in, maar het geeft hopelijk wel een handzaam overzicht van en inzicht in de onderlinge verschillen en overeenkomsten tussen partijen.
De programma’s zijn redelijk duidelijk over de gewenste koers, maar uiterst vaag over de dekking van hun voornemens. Hoe specifieker de beloften, hoe makkelijker de kosten daarvan te benaderen zijn. Afschaffen van het eigen risico in de zorg waar een aantal partijen voor pleiten (PVV, GroenLinks, SP en PvdA), kost ca. €8 miljard. Verlaging zorgpremie naar €10 per maand (GroenLinks) kost €17,5 miljard. Het verlagen van de AOW-leeftijd naar 65 jaar (PVV en SP) ruim €9,5 miljard (als deze ook nog eens met 25% (SP) wordt verhoogd, kost dat nog eens €12 miljard extra). Het startkapitaal waarmee GroenLinks jeugdige kiezers aan zich tracht te verbinden kost €2 miljard per jaar. Andere voornemens zijn vager geformuleerd waardoor inzicht in de consequenties van de beloften vooralsnog ontbreekt. Dit gebrek aan inzicht in de kosten en de dekking onderstreept het feitenvrije karakter van deze fase van de verkiezingen.
Het is daarom een goed gebruik de programma’s door te rekenen. De input voor deze doorrekening komt van de politieke partijen die gevraagd wordt hun programma’s te concretiseren en van duidelijke kaders te voorzien. Dit is een zeer complex proces dat 5 maanden aan voorbereiding, input, doorrekening, terugkoppeling en uitwerking met zich meebrengt. Op 1 maart komen het Centraal Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met de resultaten van deze exercitie. In deze doorrekening rapporteert het CPB over de budgettaire effecten, koopkrachteffecten en de macro-economische doorwerking van de programma’s naar 2025 en later. Het PBL richt zich op de leefomgevingseffecten in het jaar 2030, waarbij zij de aan dat jaar toerekenbare afschrijvingskosten en rentelasten in kaart brengt om de gerapporteerde effecten op de leefomgeving te bereiken.
Hoewel men nooit in staat zal zijn tot een allesomvattend oordeel te komen op basis van het lezen van de verkiezingsprogramma’s en de doorrekening daarvan door het CPB en PBL, is het wel het beste alternatief. Op dat moment zal moeten blijken of en in welke mate de uitgesproken voornemens serieus genomen kunnen worden of op het drijfzand van de feitenvrijheid gebaseerd zijn. Dat al deze inzichten vervolgens in de formatie verhaspeld worden tot een regeerakkoord, doet daar op zich niet aan af. Belangrijk is dat de kiezer zich vooraf een beeld kan verschaffen waar partijen wel en niet voor staan en wat, bij (grove) benadering, de gevolgen van die standpunten zijn voor ons als burgers. Na 1 maart hoop ik inzicht in te kunnen geven en nader in te gaan op de vraag hoe feitenvrij de gedane beloften wel of niet zijn.