De afgelopen maand is het aantal positieve testen in Nederland vertienvoudigd; op basis van een voortschrijdend 7-daags gemiddelde van 62 op 13 juli, naar 603 op 12 augustus. Daarmee ligt het aantal positieve COVID-19 testen op 54% van het op 11 april van dit jaar behaalde hoogste niveau van 1.112 besmettingen per dag. Voorlopig lijkt het er niet op dat deze groei tot stilstand is gebracht. De groep die het vaakst positief test is die van de 20- tot 24-jarigen; 0- tot 5-jarigen en 65-plussers (inmiddels) het minst. Internationaal is Nederland op dit moment het slechtste jongetje van de klas. Het lijkt erop dat de discipline, die de Nederlanders zichzelf in de eerste fase van COVID-19 zonder veel dwang en handhaving oplegden, nu door teveel mensen (vooral jongeren) volstrekt overboord is gegooid. Wat is hier aan de hand?
Nederland is een liberaal land, waar burgers grote persoonlijke vrijheden genieten zonder dat zij gewend zijn aangesproken te worden op individuele verantwoordelijkheden die belangrijk zijn voor het ordelijk en eerlijk functioneren van de samenleving als totaal. Het punt is dat waar grondrechten redelijk absoluut beschreven zijn, de inperking daarvan – terecht – aan strikte eisen onderhevig is. Een noodsituatie kan inperking noodzakelijk maken. Hier wreekt zich het ontbreken van een voorziening in de wet die het mogelijk maakt op nationaal niveau snel en adequaat te reageren op noodsituaties. Veel andere landen kennen een dergelijke voorziening wel. Kennelijk wordt in ons hyperdemocratische land aan de regering niet een dergelijke noodbevoegdheid toevertrouwd. De Nederlandse regering zelf is weliswaar betrekkelijk onmachtig maar kan via de 25 veiligheidsregio’s, die verantwoordelijk zijn voor rampenbestrijding en crisisbeheersing, noodmaatregelen treffen die het bestrijden en beheersen van COVID-19 mogelijk maken. Van deze mogelijkheid kan echter alleen gebruik gemaakt worden indien er sprake is van een acute noodsituatie. Die fase is inmiddels voorbij.
De Raad van State is van mening dat de regering in deze fase van de crisis onmogelijk zonder een wettelijke basis burgers beperkingen op kan leggen, laat staan deze handhaven. Vandaar dat geen mondkapjesplicht kan worden opgelegd, quarantaine niet kan worden afgedwongen, testen niet verplicht gesteld, etc.. De regering staat in feite met lege handen en kan in de huidige situatie weinig tot geen grondrechtbeperkende maatregelen treffen, hoe dienstbaar dat ook zou zijn voor de bestrijding van COVID-19. Veiligheidsregio’s en burgemeesters kunnen dat in uitzonderlijke situaties wel, maar alleen als de openbare orde acuut in het geding is. Om deze reden heeft de regering op 13 juli jl. een corona-noodwet ingediend bij de Tweede Kamer. De bedoeling van de wet is de noodverordeningen waarin de maatregelen uit de eerste fase van de COVID-19-crisis zijn vastgelegd en eventuele aanvullende maatregelen die nog nodig zijn, een wettelijke basis te geven. De wet zou in principe gelden voor een halfjaar, met de mogelijkheid haar eerder buiten werking te stellen of, indien noodzakelijk, telkens met drie maanden te verlengen.
Spoedoverleg
Op 12 augustus kwam de Kamer voor spoedoverleg terug van reces om de ontwikkelingen rond nieuwe uitbraken van het coronavirus te bespreken. Het meest tastbare resultaat van het overleg was dat de regering onder druk van de Kamer haar voorstel (onderdeel van eerdergenoemde noodwet) tot het instellen van een quarantaineplicht voor bepaalde situaties (voorlopig) heeft ingetrokken.
Geheel buiten de context van dit spoeddebat, kwamen de SP en PVV met afzonderlijke moties om het zorgpersoneel structureel beter te belonen. Onder verwijzing naar het oplopende aantal coronabesmettingen en het personeelstekort in de zorg, nodigde Lilian Marijnissen – kennelijk zelf besmet geraakt door het virus van de marktwerking – in haar motie de regering uit met een plan te komen om zorgverleners structureel beter te waarderen. Geert Wilders verzocht onder verwijzing naar een structurele en forse salarisverhoging van Franse zorgmedewerkers hetzelfde.
Hoe sympathiek een dergelijke motie ook oogt, realistisch is ze niet en lijkt vooral bedoeld te zijn om het politieke sentiment te vergiftigen. Zoals uit de meest recente uitgave van ‘Health at a glance’ van de OECD blijkt, behoren de salarissen in de Nederlandse zorg, naar koopkracht gecorrigeerd, gemiddeld tot de hoogste van de wereld. Ze liggen bovendien ca. 17% boven het gemiddelde loonniveau van Nederlandse werkenden. Zorgmedewerkers worden in Nederland niet onderbetaald. In vergelijking met hun Franse collega’s verdienen zij in koopkrachttermen bijna 40% meer. De vergelijking van Wilders raakt alleen daarom al kant noch wal. Ook ten opzichte van zijn of haar OECD-collega verdient de Nederlandse zorgmedewerker na correctie naar koopkracht 30% meer.
Het structureel en substantieel verhogen van hun salarissen heeft daarnaast een ongekende en onverantwoorde precedentwerking op de gehele publieke sector. Iedereen is onmisbaar, zeker in deze tijd. Waarom zorgmedewerkers wel en agenten, onderwijzers, etc. niet extra belonen; ook daar is immers druk en dreigt onderbezetting.
Toen de stemmen op basis van zetels per partij staakten over zijn motie, vroeg Wilders na een debat van 10 uur een hoofdelijke stemming aan. Vervolgens bleek dat het daarvoor benodigde quorum (aanwezigheid van meer dan de helft van het aantal Kamerleden) te ontbreken. Volgens de herziene procedure in tijden van de 1,5 meter samenleving, moet een hoofdelijke stemming tijdig aangekondigd worden en kan dus niet terstond worden ingeroepen. Het lijkt me dat dit in versterkte mate geldt tijdens een spoeddebat gedurende een reces in coronatijd. Kamerleden moeten gelegenheid krijgen bij een dergelijke stemming aanwezig te zijn.
Het inroepen van de hoofdelijke stemming was een zorgvuldig door Wilders geplaatste politieke bermbom, met het electorale doel onrust te zaaien binnen de publieke sector en de regering in deze tijden van economische tegenwind in de problemen te brengen. De oppositie is met open ogen in de door Wilders gezette val gelopen en kan nu eigenlijk niet meer terug. Salaris is niet het issue, maar de onnodige bureaucratie wel. Dat heeft het werk in de publieke sector zeer onaantrekkelijk gemaakt en een cultuur gevoed van tijdrovende administratieve verantwoording (‘compliance’) wat ten koste is gegaan van de beschikbare tijd voor echte aandacht en het vertrouwen op de verantwoordelijkheid en kunde van professionals. Het is nog volstrekt onduidelijk wat per saldo de feitelijke maatschappelijke winst van de compliance is als je het afzet tegen het verlies aan aandacht en ruimte voor professionaliteit. Ik heb hier in meer algemene zin aandacht voor gevraagd in mijn artikelen over de invloed van zbo’s op de publieke sector.
Het geheel maakt het debat over de noodzakelijke tijdelijke maatregelen voor het beheersen van de COVID-19-crisis er niet makkelijker op. De volksgezondheid is er niet bij gebaat en de economie ook niet. Wilders heeft handig gescoord, Kamervoorzitter Arib is verantwoordelijk voor de handhaving van de procedures in de Kamer, maar heeft dit desondanks laten gebeuren. Ook de oppositie heeft zich laten gebruiken en zich door valse sentimenten en politieke calculatie laten meevoeren in grote verontwaardiging. De regering heeft zich volledig laten verrassen en niet adequaat gereageerd. Zij had tenminste tijdens de discussie over de hoofdelijke stemming van zich moeten laten horen en haar zienswijze over de onjuistheid van de gevolgde procedure moeten geven. Het heeft de verhouding tussen de oppositie en regeringspartijen in ieder geval geen goed gedaan, juist in een tijd dat de regering de Kamer hard nodig heeft.
Het geeft tegelijkertijd aan dat de oppositie inhoudelijk weinig concreets in te brengen heeft als zij haar toevlucht zoeken moet in moties die los staan van de bestrijding en het controleren van COVID-19 zelf, wat toch het feitelijke doel van het spoeddebat was. In plaats daarvan steunt ze een motie die feitelijke grond mist (zorgmedewerkers verdienen door de bank genomen bovengemiddeld goed), groepen binnen de publieke sector tegen elkaar opzet (zorgmedewerkers er meer bij en anderen niet?) en Wilders rugwind geeft in zijn zucht om aandacht en ondermijning van het systeem. Wil de regering de in deze tijd noodzakelijke regie houden dan zal zij nadrukkelijker de obstakels moeten benoemen, beter communiceren over de noodzaak van bepaalde maatregelen en de daarmee samenhangende dilemma’s en de oppositie aanspreken op haar doen, haar nalaten en het ontwijken van verantwoordelijkheid. Doet ze dat niet dan zal het voor de bestrijding van COVID-19 noodzakelijke draagvlak, maatregelen en bevoegdheden verdwijnen en het vertrouwen in de daadkracht van de regering (verder) worden ondermijnd. Met de verkiezingen in maart 2021 lijkt me dat geen goed vooruitzicht.