Dat het al een tijd niet goed gaat met de sociaaldemocratie in Nederland mag bekend worden verondersteld. Voor hen die tegen beter weten in nog dachten dat het allemaal mee viel, moet de verkiezingsuitslag van 15 maart wel een 'wake-up call' zijn geweest. Nog nooit is een partij in een verkiezing in Nederland zo door de kiezer in de steek gelaten als de Partij van de Arbeid (van 38 zetels in 2012 naar 9 zetels nu), officieel de enige sociaaldemocratische partij die Nederland rijk is. Velen (bijvoorbeeld Jan Kuitenbrouwer in het NRC van 25 maart jl.) trachten dit electorale drama te verklaren vanuit een specifiek Nederlandse context. Ik denk echter dat er meer aan de hand is en dat het probleem geografisch een veel bredere basis kent.

Een overzicht

Van oudsher hebben sociaaldemocratische partijen ernaar gestreefd sociale rechtvaardigheid te verwezenlijken door regeringsverantwoordelijkheid te dragen en het systeem van binnenuit te veranderen. De sociaaldemocratie is daar enorm succesvol in geweest. Niet alleen in Nederland, maar ook in (West-)Europa, in de Verenigde Staten en in andere landen met een Angelsaksische achtergrond. De ontwikkeling van de uitgaven in de publieke sector binnen de landen van de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) vanaf 1960 is hier een goede indicatie van

De absolute hoogte van de uitgaven in het publieke domein is echter geen garantie dat de aangewende middelen daadwerkelijk tot een betere en socialere samenleving hebben geleid. Het is zeer wel mogelijk dat overheden vastlopen in inefficiëntie, oude verworvenheden en cliëntelisme (het verlenen van voordelen aan (potentiële) kiezers door een politicus tijdens diens politieke mandaat in ruil voor politieke steun). In mijn jaarlijkse General Government Performance Index (GGPI) geef ik inzicht in welke mate overheidsuitgaven ook daadwerkelijk leiden tot voor burgers relevante prestatie (zie hier voor achtergronden en methodologie). In de laatste editie daarvan heb ik aandacht besteed aan de uiteenlopende resultaten van overheidsinspanningen voor burgers.

Indien we ons beperken tot een aantal landen in West-Europa is op basis van de GGPI-methodologie het volgende inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van overheidsbeleid in termen van voor burgers relevante prestaties.

Boven de diagonale lijn zitten landen waarbij de voor burgers relevante overheidsprestaties relatief hoger zijn dan de daarvoor aangewende publieke middelen. Onder de diagonale lijn is het juist andersom. Het valt op dat Scandinavische landen en andere landen in Noordwest-Europa het goed doen in deze vergelijking en meer zuidelijk Europese landen achterblijven in hun prestaties. Duidelijk wordt dat de hoogte van de publieke (sociale) uitgaven niet per se leidt tot een betere uitkomst voor burgers.

Het Noordwest-Europese succes verklaard

Een belangrijk deel van de verklaring van dit verschil in prestatie kan worden gezocht in de verschillende wijzen waarop politiek wordt bedreven en sociaaleconomische partijen met elkaar omgaan. De noordwestelijke Europese landen kennen in tegenstelling tot zuidelijker Europese landen, een systeem dat veel meer gericht is op consensus en samenwerking tussen alle bij de sociaaleconomische ontwikkeling van betreffende landen betrokken partijen. Nederland bijvoorbeeld kent al sinds jaar en dag de Stichting van de Arbeid en de SER als plaats waar werkgevers, werknemers en in het geval van de SER de overheid elkaar ontmoeten, opzoeken en overleggen om tot evenwichtige sociale verhoudingen te komen.

In Scandinavië is men gewend minderheidsregeringen te vormen en per onderwerp afspraken te maken die op een meerderheid in het parlement kunnen rekenen. Vakbonden hebben een belangrijke rol in de uitvoering van sociale verzekeringsprogramma's en dragen daarmee verantwoordelijkheid voor het beheersbaar houden van de kosten daarvan.

Ook Duitsland kent een structuur waar overleg tussen sociaaleconomische partners wordt bevorderd en soms ook wel afgedwongen (zoals bijvoorbeeld de vertegenwoordiging van werknemers in de Raad van Commissarissen). Dit zogenaamde Rijnlandse model is het Duitse equivalent van ons poldermodel, hoewel het inhoudelijk op een andere wijze is georganiseerd.

In de zuidelijke Europese landen is de samenwerkingsbereidheid tussen overheid, werkgevers en werknemers veel minder ontwikkeld. Tegenstellingen zijn en worden veel meer gecultiveerd en de ruimte voor sociaaldemocratische partijen is door de grotere aanwezigheid van partijen op christendemocratische, conservatieve en (met name vroeger) socialistische en/of communistische grondslag veel beperkter. 

België en Groot-Brittannië laten zich lastiger typeren. België kent weliswaar vormen van sociaal overleg, maar is door haar specifieke federale verhoudingen politiek een te verdeeld land om daadwerkelijk effectieve sociaaleconomische programma's door te voeren. In Groot-Brittannië staan het polariserende tweepartijenstelsel en het gehele sociaaleconomische systeem een echt constructieve samenwerking tussen politieke partijen, werkgevers en werknemers in de weg.

Om een goed beeld te krijgen van de wijze waarop landen met een (voorheen) succesvolle sociaaldemocratische basis zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld, kunnen we het beste kijken naar de landen in Noordwest-Europa (Scandinavië, Duitsland en Nederland). In onderstaand overzicht heb ik de kiezersgunst afgezet tegen de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). 

Voor een overzicht van de individuele ontwikkeling van de kiezersgunst voor sociaaldemocratische partijen in betreffende Europese landen tussen 1961 en 2017, verwijs ik naar dit overzicht.

Met name vanaf het einde van de vorige eeuw lijkt er een zekere correlatie te bestaan tussen de ontwikkeling van het bbp en die van de kiezersgunst in noordwestelijk Europa. Na iedere dip in de economie werden sociaaldemocratische partijen afgestraft (het verlies van de Partij van de Arbeid bij de verkiezingen op 15 maart j.l. is in bovenstaand overzicht overigens niet meegenomen!). Bovendien lijkt het erop dat het teruglopen van de kiezersgunst ook een trendmatig karakter heeft (in bovenstaande grafiek weergegeven als de 'polynoom'). Waar in noordwestelijk Europa in 1961 nog ruim 36% van alle stemmen uitgebracht werden op sociaaldemocratische partijen, is dat inmiddels nog maar ruim een kwart (een vermindering met 30%!). De negatieve ontwikkeling in Nederland staat dus niet op zichzelf. In mijn ogen zijn hier een aantal verklaringen voor.

Concurrentie op inhoud

Het gegeven dat de sociaaldemocratie haar bestaansrecht ontleent aan het nastreven van sociale rechtvaardigheid, betekent niet dat zij daar (nog steeds) het alleenrecht op heeft. Zowel ter rechter- als linkerzijde zijn er partijen die concurreren met vergelijkbare thema's, maar die hierin veel explicieter, selectiever en/of ongenuanceerder opereren in hun jacht op de kiezersgunst. Het is anno 2017 niet vreemd meer dat ook liberale en/of conservatieve partijen sociaaldemocratische thema's omarmen. Ook zij weten inmiddels dat binnen de sociaaleconomische verhoudingen in noordwestelijk Europa een samenleving baat heeft bij zekerheid en een evenwichtiger en rechtvaardiger verdeling van welvaart. Daarnaast zijn er partijen zowel ter linker- als rechterzijde van het politieke spectrum die verder uit het midden opereren die goed in de gaten hebben waar hun electorale basis op reageert. Deze partijen weten, zonder overigens zelf ooit politieke verantwoordelijkheid te hebben gedragen, juist in tijden van economische tegenwind hun boodschap goed te laten landen bij vooral degenen aan de onderkant van de welvaartsladder die hun vertrouwen in de bestaande politieke 'elite' verloren hebben. Zo heeft de SP bij de laatste verkiezingen 6,2 zetels bij de PvdA weggesnoept door op het thema sociale rechtvaardigheid explicietere standpunten in te nemen. 

Bron: Winst & verlies politieke partijen bij laatste peiling TK 2017, Ipsos 14 maart 2017

Concurrentie op thema

In toenemende mate wordt de relevantie van partijen bepaald door meer dan alleen een definiërend kenmerk (sociale rechtvaardigheid, religie, ondernemersbelang, etc.). Waar je er in het verleden nog mee wegkwam te focussen op een enkel thema, profileren partijen door de toenemende concurrentie in het politieke midden zich meer en breder op andere thema's dan voorheen, zoals bijvoorbeeld milieu en vluchtelingen. Veranderende demografische verhoudingen brengen andere prioriteiten bij kiezers met zich mee. Het traditionele kader van partijen is hier niet altijd in voldoende mate bij aangesloten. Sociaaldemocratische partijen lijken er moeite mee te hebben zichzelf te vernieuwen en laten daardoor gaten ontstaan waarin andere, bestaande en nieuwe partijen zich kunnen profileren. In Nederland is dit de afgelopen verkiezingen navrant duidelijk geworden. Van de PvdA-kiezer is 43,7% 65 jaar of ouder en slechts 12,6% jonger dan 35 jaar. Hiermee wordt pas goed duidelijk hoe groot de 'mismatch' is wat leeftijdsopbouw betreft tussen de achterban van de PvdA en de dwarsdoorsnede van het Nederlandse electoraat. Dit roept de vraag op of de PvdA het contact met een groot deel van de samenleving verloren heeft.

Interne concurrentie

Het blijkt niet eenvoudig leider te zijn van een sociaaldemocratische partij in noordwestelijk Europa. Een partijleider gaat zelden langer mee dan één kabinetsperiode. Dit zegt waarschijnlijk ook iets over het beperkte succes van betreffende partijen in het politieke bestel. Sinds 2000 heeft men in Duitsland in vier verkiezingen acht partijleiders bij de sociaaldemocraten gehad, in Nederland waren dat er vijf in zes verkiezingen. Het is lastig te ontsnappen aan de spreekwoordelijke dolk in de rug bij tegenvallende peilingen of resultaten. Het is zeker niet zo dat dit een specifiek verschijnsel is bij sociaaldemocratische partijen, maar dat de 'omloopsnelheid' van het leiderschap sinds de eeuwwisseling zo hoog ligt, is wel een indicatie voor hoe zwaar de sociaaldemocratie onder druk staat. Het doet het vertrouwen in de partij bij de buitenwereld in ieder geval geen goed.

De valkuil van de verzorgingsstaat

Er zijn veel bezwaren in te brengen tegen de verzorgingsstaat. Het zou verspillend zijn, hoge belastingen oproepen en solidariteit afdwingen daar waar deze niet per se (meer) nodig is of gevoeld wordt. Hoewel dit mogelijk zo is, schuilt daarin wat mij betreft niet het grootste probleem. De sociaaldemocratie in noordwestelijk Europa heeft haar burgers een ongekend hoog welvaartsniveau en 'quality of life' gebracht. Het gevaar wat de sociaaldemocratie bedreigt is dat haar succes afhangt van de hoogte van de economische groei. Hoe hoger die groei, hoe beter men in staat zal zijn de beloften van de sociaaldemocratie in te lossen. De sociaaldemocratie gedraagt zich dan als 'Rupsje Nooitgenoeg' en tast daarmee in wezen dezelfde groei aan die haar voedt. Als de groei vervolgens tegen zit, zoals de afgelopen bijna 10 jaar het geval was, wordt het moeilijker voor sociaaldemocraten hun beleid te verkopen, laat staan uit te voeren. Ingrepen in bestaande sociaaldemocratische verworvenheden doen pijn en treffen haar traditionele achterban in het hart en de portemonnee. Dit alles wordt versterkt door de, althans door mij ervaren, schijnbare reflex van sociaaldemocraten om vanuit hun beleving van sociale rechtvaardigheid mensen in slachtofferrollen te plaatsen. Voor onrecht moeten oplossingen gevonden worden, die vervolgens te vaak en te snel algemene gelding krijgen en tot ingewikkelde regelgeving leiden. Het zou goed zijn te beseffen dat er ook veel mensen zijn die heel goed hun eigen boontjes kunnen doppen. De sociaaldemocratie ziet de overheid als de hoeder van wat zij als sociaal rechtvaardig ervaren. In dit gedachtengoed wordt te snel en te makkelijk wenselijke en voor het zelfbeeld van mensen belangrijke eigen verantwoordelijkheid weggenomen bij hen die in eerste instantie het best in staat zijn hier, al dan niet geholpen door instanties en anderen, zelf bij de bron iets aan te doen. Dit leidt tot verwachtingsapathie en tot latente teleurstelling als de verwachting niet (goed) wordt ingelost. In economisch moeilijker tijden betaalt dit zich uit in stemmenverlies bij die partijen die zich hier (te) hard voor hebben gemaakt en regeringsverantwoordelijkheid hebben genomen.

Is de PvdA afgestraft voor haar deelname aan het kabinet?

Als we specifiek naar de PvdA kijken is het ontegenzeggelijk zo dat de deelname aan Rutte II die partij stemmen heeft gekost. Niet omdat de VVD de bovenliggende partij was en haar beleid kon opleggen aan de PvdA, maar vooral omdat het voor sociaaldemocraten in economisch zware tijden altijd moeilijk is verantwoordelijkheid te nemen en (mee) te regeren. Er is echter meer aan de hand. Alle hierboven belichte omstandigheden spelen een rol. Deze staan los van de regeringsdeelname als zodanig. De concurrentie op inhoud, thema en interne onrust en de constante spanning tussen de belofte van de sociaaldemocratie in tijden van beperkte economische mogelijkheden, zullen sociaaldemocratische partijen ongeacht regeringsdeelname opbreken. De PvdA zal, net als alle sociaaldemocratische partijen in noordwestelijk Europa, op zoek moeten gaan naar een nieuw elan en strijdplan. Of daarbij Jesse Klaver gekopieerd moet worden en de PvdA weer 'leuker' gemaakt moet worden om jonge kiezers te trekken (NRC, 7 april 2017), of de PvdA de strijd tegen het kapitalisme weer moet oppakken (Paul Tang, Trouw, 6 april 2017) of moet samengaan met GroenLinks (Plasterk, Volkskrant, 20 maart 2017) valt te bezien. Het blijven reacties van een partij in paniek en diepe vertwijfeling. Voor politieke partijen is het lastig als de boodschap die zij uitdragen inmiddels achterhaald lijkt te zijn door hun eigen succes. Het Social Progress Imperative is een organisatie die onderzoekt in welke mate landen en regio's daarbinnen erin slagen te voorzien in noodzakelijk voorzieningen, de levensstandaard van hun burgers naar een hoger niveau te tillen en kansen en omstandigheden te creëren waarin die burgers zich volop kunnen ontplooien. Het rapport dat zij in oktober 2016 hebben uitgegeven geeft inzicht op welke wijze de verschillende regio's in Europa zich op genoemde vlakken tot elkaar verhouden en laat een interessant beeld zien. Het gaat gewoon goed met Nederland en andere noordwest Europese landen.

Bron: Social Progress Imperative

Als je alleen een hamer hebt, dan ben je geneigd alles als een spijker te zien. Voor sociaaldemocraten ligt dat niet anders. Ondanks dat de wereld in de afgelopen 50 jaar enorm is veranderd, wordt nog steeds ieder probleem als een sociaal probleem gezien dat met sociaaldemocratische middelen opgelost moet worden. Willen zij een relevante politieke stroming blijven dan zouden sociaaldemocraten uit binnen- en buitenland zich, liefst gezamenlijk, echt opnieuw moeten bezinnen op hun missie en mogelijkheden in een tijd waarin het in noordwestelijk Europa met sociale rechtvaardigheid en inkomensgelijkheid in alle objectiviteit bepaald niet slecht gesteld is. De luiken moeten open en het navelstaren op eigen binnenlandse politieke omstandigheden en verhoudingen moet snel afgelopen zijn om te voorkomen dat de sociaaldemocratie aan haar eigen succesvolle verleden ten onder gaat en irrelevant wordt.