Al in de Griekse oudheid had men uitgewerkte ideeën over schijn en wezen en de feilbaarheid van de menselijke waarneming. Een beroemd voorbeeld hiervan is de allegorie van de grot, uit Plato’s werk De Republiek. Het is zeker niet mijn bedoeling hierover een filosofische verhandeling te houden, al was het maar omdat mijn antecedenten op dat vlak nogal mager zijn. Dat neemt niet weg dat Plato in zijn werk een thema aansnijdt dat in het hier en nu nog steeds actueel is.

De grot van Plato

Eerst maar even kort en ontdaan van filosofische bagage een kijkje nemen in Plato’s grot. In deze grot, waar het daglicht niet binnen kan dringen, zitten gevangenen zodanig vastgeketend dat zij slechts zicht hebben op de muur voor hen, hun medegevangenen niet kunnen zien en zelfs hun eigen lichamen niet. Achter hen, verscholen achter een muur, brandt een vuur dat zijn gloed projecteert op de muur waar de gevangenen zicht op hebben. Tussen het vuur en de muur lopen mensen heen en weer met allerlei zaken op hun hoofd, zoals stenen, goederen en houten figuren van mensen en dieren. De gevangenen nemen de bewegende voorwerpen slechts indirect waar als schaduwen op de muur die daar geprojecteerd worden door het schijnsel van het vuur. Ze horen de stemmen van de langslopende mensen alleen als echo’s van het geluid dat door de wanden van de grot wordt weerkaatst. Plato vraagt ons voor te stellen dat dit hun enige wereld is. Hun hele leven hebben ze zo in de grot doorgebracht. De schaduwen en de echo’s zijn hun enige werkelijkheid en referentiekader. Zij menen dat dit de realiteit is en ook in hun onderlinge contact zou deze perceptie van de werkelijkheid als waarheid gelden.

Plato gaat vervolgens een stap verder en vraagt ons mee te kijken wat er gebeurt als een van de gevangenen zich weet los te maken, uit de grot ontsnapt, blootgesteld wordt aan het daglicht en aan de echte wereld buiten de grot. Alleen al het afwerpen van zijn ketens, het bewegen van zijn lichaam (waarvan hij niet eens wist dat hij het had), de verblinding door de vlammen van het vuur, de rauwe structuur van de wanden van de grot en de blootstelling aan het zonlicht zou hem enorm veel pijn doen en hem zelfs tot waanzin kunnen drijven. De (enige) wereld zoals hij die kende blijkt plotseling immers slechts op illusie te berusten. Zich aan zijn nieuwe omstandigheden aanpassen kost inspanning omdat hij zich zal moeten openstellen voor nieuwe ervaringen. Ook vergt het inlevingsvermogen omdat hij zich zal realiseren dat ieder mens een eigen werkelijkheid heeft. Daarenboven vragen de verleidingen van de verkregen vrijheid hem een moreel kompas te ontwikkelen en discipline te tonen. De gevangene, eenmaal ontdaan van zijn ketens en geconfronteerd met de pijnlijke openbaring dat zijn realiteit op illusies was gegrondvest, opent in weerwil van zijn in aanvang beperkte referentiekader ten slotte de ogen voor ‘het grotere plaatje’. Hij ziet de grotere verbanden, de complexiteit daarvan en de constante interactie daartussen. Dit vormt hem en bereidt hem voor op het nemen van verantwoordelijkheid en verschaft hem inzicht in de betrekkelijkheid van omstandigheden en waarnemingen.

Eenmaal aangepast zou het voor de ontsnapte gevangene, inmiddels ‘buitengrotter’, bijna onmogelijk zijn terug te keren naar de grot. Zijn opgedane ervaringen zouden botsen met de veronderstelde realiteit bij de achtergebleven ‘binnengrotters’, ze zouden hem niet geloven en zich verzetten tegen zijn afwijkende denkbeelden en hem verketteren en (als ze niet vastgeketend waren) mogelijk zelfs naar het leven staan.

Journalistiek poppenspel

Het eerste deel van Plato’s allegorie gaat over de invloed van schijn op de beleving van de realiteit. Onze waarneming speelt een leidende rol in onze perceptie van de realiteit en bepaalt daarmee ook de omvang van ons referentiekader. In de moderne grot spelen de ervaringen van alle dag, televisie, radio, kranten en internet de rol van schaduwen op de muur. Nieuws (feiten), opvattingen (meningen) en voornemens (intenties, al dan niet politiek) komen tot ons door het filter van de nieuwsmedia. Onze kennisneming daarvan en daarmee onze waarneming, wordt daardoor voor een groot deel bepaald door de keuze die journalisten dagelijks maken uit de veelheid aan feiten, meningen en intenties die zij door hun filter tot ons laten komen. Is deze informatie het filter eenmaal gepasseerd, dan bepaalt de pers ook de mate van aandacht die hier vervolgens aan toekomt. De kwaliteit en focus van deze aandacht verschilt enorm van medium tot medium. PowNieuws hanteert een totaal andere benadering dan De Volkskrant, NRC en Trouw dat doen. Maar zelfs als volgens objectieve standaarden en op basis van een gedegen redactioneel statuut nieuws ‘gemaakt’ wordt, vindt er nog steeds selectie plaats, wordt afgewogen welke mate van nuance men toelaat en zal een en ander voor de consument geduid dienen te worden. De consument bepaalt vervolgens weer tot welke bronnen hij zich aangetrokken voelt voor zijn nieuwsgaring. Hoe dan ook, de media bepalen in belangrijke mate onze waarneming en zijn daarmee instrumenteel in de manier waarop wij naar de wereld kijken. Dit zal zeker niet in dezelfde mate voor iedereen gelden. Het is echter onmogelijk voor te stellen dat het in het huidig tijdsgewricht (en waarschijnlijk zelfs in Plato’s tijd) menselijkerwijs mogelijk is in totale onafhankelijkheid naar de wereld te kijken, zelf alle informatie tot je te nemen, deze te filteren op hoofd- en bijzaken en dat vervolgens objectief te interpreteren.

Dit monopolie op het verzamelen, wegen en distribueren van informatie geeft de media een enorme machtspositie waarop in onze samenleving -in het kader van een onafhankelijke nieuwsgaring en de persvrijheid- systematische inmenging ondenkbaar en ongepast is. Dit neemt niet weg dat ook de nieuwsmedia een sector is waar mensen werken, waar geld verdiend moet worden en waar concurrentieverhoudingen (zowel tussen mediagroepen (omzet) en journalisten zelf (‘scoops’/onderzoek)) bepalen wie waar staat in de mediale pikorde. En dit is ook waar vaak de schoen wringt. Een machtspositie vergt verantwoordelijkheid, integriteit en inzicht in hoofd- en bijzaken om maar wat te noemen. Hoe hoog journalisten ook opgeven over het vermogen van hun kijkers, luisteraars en lezers om zelf hun oordeel te vormen, de realiteit is dat voor het gros daarvan hier simpelweg de tijd voor ontbreekt, de interesse afwezig is om verder te kijken dan de Twitter-norm (140 letters) dan wel, door gebrek aan ervaring of opleiding, geldt dat zij niet in staat zijn om zaken voldoende in perspectief te plaatsen.

Dit maakt de journalistiek tot de moderne poppenspelers in het schijnsel van het vuur in Plato’s grot. Zij bepalen wat beweegt, hoe lang het zichtbaar is en hoe prominent dit geprojecteerd wordt op de muur van de publieke waarneming. Hun toeschouwers hebben geen idee met welke mate van integriteit en diepgang zij hun onderwerpen benaderen, noch wat hun belangen en doelstellingen zijn. Consumenten worden getraind zich over te geven aan de waan van de dag, mee te lopen in de polonaise van de politieke opinie en zich mee te laten voeren naar het nieuwste schandaal of de laatste ramp. Op zich hoeft dat niet erg te zijn, ware het niet dat dit helaas ook zijn uitwerking heeft op de wijze waarop volksvertegenwoordigers zich hier vervolgens weer door laten leiden.

Politieke zelfverwerkelijking

Het tweede deel van de allegorie van Plato gaat over het opdoen van ervaring, het verkrijgen van kennis en inzicht in de betrekkelijkheid van situaties, en het doorzien van schijn en wezen. Kortom over de ontwikkeling die de Atheense intellectuele en sociale elite door het opdoen van kennis en ervaring moest doormaken op weg naar vrijheid en autonomie. Zij waren voorbestemd een bijdrage te leveren aan het besturen van de Republiek en verantwoordelijkheid te nemen voor en vooral onderscheidingsvermogen te hebben in het dienen van de goede (=publieke) zaak.

De directe democratie van de Atheners (die Plato overigens niet als de ideale bestuursvorm zag) leed onder de wispelturige aard van haar burgers en werd gedicteerd door de waan van de dag. In die vorm is deze democratie maar beperkt succesvol gebleken. Hoewel deze staatvorm ruim 180 jaar stand heeft gehouden, was de glans er na ongeveer honderd jaar wel van af. Dit doet echter niets af aan het feit dat Plato’s ideeënleer over bestuur nog steeds actueel is. In verband met de huidige omvang van het electoraat en met het oog op een grotere bestendigheid in de besluitvorming, hebben wij nu een systeem van representatieve democratie. Burgers kiezen hun vertegenwoordigers om hen voor een langere termijn in het parlement te representeren. In ons land gebeurt dat door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging maar in het buitenland doen ook andere stelsels opgang. Het ambt van volksvertegenwoordiger is een kwestie van specialisatie en vergt een combinatie van vaardigheden, karaktereigenschappen en bagage die niet iedereen even makkelijk komen aanwaaien. De volksvertegenwoordiger zal met kennis van zaken van de portefeuille(s) waarvoor men woordvoerder is en een goede dosis overtuigingskracht en kritisch vermogen, verbindingen moeten leggen over de grenzen van partijbelangen heen. Ook zal hij in overleg met anderen en met liefde voor het politieke spel, binnen het wetgevend proces zoveel mogelijk van zijn partijprogramma voor zijn kiezers dienen te verwezenlijken en hun belangen zoveel mogelijk te beschermen. Tot slot zal hij kritisch moeten zijn op het door de regering gevoerde beleid en haar daarop controleren. Idealiter wordt na vier jaar de gedane arbeid getoetst en zal er op basis van de dan levende omstandigheden en voorkeuren een nieuwe volksvertegenwoordiging worden gekozen.

Het lijkt er echter sterk op dat dit een ideaalbeeld is waaraan de praktijk van vandaag zich maar moeilijk spiegelen kan. Uit de hedendaagse politiek stijgt de geur op dat het niveau te laag is en dat men zich teveel laat leiden door de waan van de dag naar aanleiding van de nieuwste oprisping in het nieuws, de ‘inzichten’ van de laatste opiniepeiling, of het meest recente ‘schandaal’. Men holt van incident naar incident en men lijkt meer bezig te zijn met het elkaar pootje lichten dan het regeerbaar houden van het land. Is dat de essentie van de hedendaagse politiek? De sfeer rond politiek, en echt niet alleen in Nederland, is negatief en defaitistisch.

Negatieve vicieuze cirkel

Door de invloed van de media lijkt ons staatsbestel inmiddels steeds meer op dat van de oude Grieken. De publieke opinie regeert. Betrokkenheid is goed, maar niet als dat leidt tot opportunisme, kortzichtigheid en wensdenken. Door de continue aandacht van de media voor politiek, politici en beleid is het inmiddels moeilijk voor te stellen of en hoe ons politieke systeem zou functioneren zonder journalistieke inbreng. Journalistiek is een noodzakelijke en onmisbare component in ons staatsbestel. Dit neemt echter niet weg dat er wel degelijk kritische kanttekeningen te maken zijn. Journalisten houden de politiek eerlijk, maar doen het ook slechter voorkomen dan het in werkelijkheid is. Onderzoek toont aan dat voor ieder positief bericht in de media, er 17 negatieve berichten tegenover staan. Daar zijn evolutionaire en neurologische verklaringen voor, maar voor de gemiddelde burger is het intussen, door de niet aflatende aandacht in de media voor inconsistenties, achterkamertjes, doofpotten en andere tekortkomingen, bijna onmogelijk te zien dat wij per saldo tot de best georganiseerde en bestuurde landen in de wereld behoren, waar de levensstandaard ongekend hoog is en burgerrechten serieus genomen worden. Bijna iedereen heeft een al dan niet geïnformeerde mening, echter deze is voor een belangrijk deel bepaald door de overwegend negatieve beelden die door de media worden achtergelaten op de figuratieve muur van het (onder)bewustzijn. Dit plaatst de politiek (en andere blikvangers overigens), zeker niet altijd terecht, in een bepaald daglicht en roept een zekere dynamiek op die te verklaren, maar daarmee niet goed te praten is. In reactie op de journalistieke focus op negatieve zaken, is het politiek ‘handiger’ zich in het kritische kamp te scharen, dan hier tegenin te roeien.  Hiermee krijgt het negatieve ‘nieuws’ meteen een zekere legitimiteit en kan de betreffende volksvertegenwoordiger aan zijn achterban melden dat weer een misstand aan de kaak is gesteld en door zijn interventie opgelost gaat worden. Dit mechanisme werkt maar een kant op. Een positief bericht, als dit bij hoge uitzondering al in de media gepaste aandacht krijgt, zal nooit een volksvertegenwoordiger op dezelfde wijze ‘inspireren’ als een negatief bericht dat doet. Hiermee verworden politici tot ‘binnengrotters’, reagerend op beelden die voorgeschoteld worden door journalisten die de touwtjes van hun schimmenspel stevig in handen hebben.

Voor het aanzien van het ambt als volksvertegenwoordiger is dit buitengewoon negatief. Frisse geesten, die geïnteresseerd zijn in de vele boeiende aspecten van politiek en de uitoefening daarvan, zullen zich wel tweemaal bedenken om de definitieve stap naar de politiek te zetten en onderdeel en/of onderwerp te worden van deze naargeestige omgeving. Dit is voor de kwaliteit en het imago van onze volksvertegenwoordiging slecht en geeft de ingezette negatieve vicieuze cirkel een verdere duw de verkeerde kant op. De moeite die ex-politici veelal hebben na hun politieke carrière te integreren in de (private) maatschappij onderstreept de constatering dat het aanzien van deze beroepsgroep ernstig is verminderd. Ook het betrekkelijk recente fenomeen dat een aantal politici de politiek voortijdig de rug toekeert wanneer zich een ‘betere’ kans voordoet, voedt dit beeld.

De politiek zelf moet zich uit haar eigen moeras trekken.

Het voorafgaande geeft een beeld van de interactie tussen politiek, media en burger. Maar daarmee is nog niet vastgesteld waar verandering moet plaatsvinden om de geschetste negatieve vicieuze cirkel te doorbreken. Hoewel de wijze waarop de media hun werk doen een van de katalysatoren is van het probleem, staat voor mij tegelijkertijd ook vast dat zij geen onderdeel kunnen zijn van de oplossing. Het speelt wel degelijk een rol, maar hun onafhankelijkheid, hoe onverantwoord daar soms ook mee wordt omgegaan, mag niet van overheidswege worden aangetast.

Einstein stelde al dat je een probleem niet kan oplossen met de denkwijzen die het hebben veroorzaakt. Nietsdoen is eveneens geen oplossing. Pas als de structuur verandert, kan de kwaliteit van de volksvertegenwoordiging weer omhoog. Hoe zou dat in Nederlandse verhoudingen kunnen werken?

Het vermogen om te staan voor principes, regelgeving en moeilijke maar desalniettemin noodzakelijke besluiten vergt karakter en ruggengraat. Ons politieke systeem maakt het door toegenomen versnippering, polarisatie en machtspolitiek (ook ingegeven door afwijkende politieke verhoudingen binnen de Eerste en Tweede Kamer) echter lastig hier op ondubbelzinnige wijze aan te voldoen en daar, op voor burgers begrijpelijke en eenduidig te interpreteren wijze, uitspraken over te doen. Het helpt niet als een besluit door iedere bij de besluitvorming betrokken partij anders geduid en uitgelegd wordt en door alle niet bij de besluitvorming betrokken partijen juist weer door dit gebrek aan eenduidigheid (waarschijnlijk terecht) weggezet kan worden als ontoereikend, tegenstrijdig, onbegrijpelijk en/of niet in het belang van de burger. Voor een belangrijk deel ligt de oorzaak van de onmacht van ons politieke systeem bij de inrichting daarvan.

Onze ingeslepen nationale hang naar brede maatschappelijke vertegenwoordiging (egaliteit) dreigt het te verliezen van bestuurbaarheid. Er zijn nu 16 (!) partijen in de Tweede Kamer, waarvan 10 partijen minder dan 10 zetels hebben (in totaal komen zij op 22 zetels). Wat is de toegevoegde waarde van een dergelijke diversiteit in een volksvertegenwoordiging als het nagenoeg geen bestuursverantwoordelijkheid en bestuurbaarheid oplevert? Het lijkt mij dat dit zeer gering is en dus vermeden moet worden. De huidige structuur van ons politieke systeem levert gewoonweg te weinig meerwaarde op en het zou goed zijn hier kritisch naar te kijken (zie ook een eerder artikel van mij over dit specifieke onderwerp). Mogelijke denkrichtingen kunnen zijn:

  • het sluiten van coalitieakkoorden voorafgaande aan verkiezingen zodat kiezers voordat zij hun stem uitbrengen, weten op welk beleid zij stemmen (naar Deens model);
  • het organiseren van politieke verbindingen langs de lijnen van ideologie (progressief, confessioneel, liberaal, nationalistisch) in plaats van individuele partijen, door het invoeren van substantieel hogere kiesdrempels;
  • de invoering van een districtenstelsel op basis van de ‘winner takes all’ principe, waardoor versnippering van het politieke landschap wordt tegengegaan;
  • hervorming van het kiesstelsel (twee stemmenstelsel met stem op landelijke en stem op district kandidaat) en de modernisering van de overheid (terugdringing bureaucratie en regelzucht alsmede vergroting slagkracht) op basis van de de notities uit 2003 van Thom de Graaf (destijds minister voor Bestuurlijke vernieuwing).

Het gaat er niet om of deze suggesties ‘de’ oplossing zijn voor het geschetste probleem. Belangrijker is het dat er een discussie op gang komt om daar wat aan te doen. Hoewel ik van nature niet cynisch ben, vrees ik toch dat onze volksvertegenwoordiging, die anderen bij disfunctioneren overigens graag de maat neemt, niet bij machte is kritisch te kijken naar haar eigen functioneren en hier adequate consequenties aan te verbinden. Zij kan daar hulp bij gebruiken en ook de media zouden hier een positieve rol in kunnen vervullen. Slaagt dit echter niet, dan is de kans groot dat we een land van ‘binnengrotters’ blijven, dat blijft jagen op de schimmen die ons worden voorgeschoteld door de journalistieke poppenspelers. Dit is geen aantrekkelijk vooruitzicht en doet verlangen naar een Europa waar echt belangrijke beslissingen in Brussel genomen worden.