Na de langste kabinetsformatie uit de naoorlogse politieke geschiedenis van Nederland met uiteindelijk een viertal coalitiepartijen met uiteenlopende politieke achtergrond als resultaat, was het oordeel bij maatschappelijke organisaties en partijen buiten de coalitie snel geveld: ‘Soep zonder ballen’ (AMBO), ‘Werkgeverskabinet’ (Vakbond De Unie), ‘Gebroken verkiezingsbeloften’ (LSVb), ‘Afweren en uitsluiten’ (Vluchtelingenwerk), ‘Anti-ouderenkabinet’ (50PLUS), ‘Kloof tussen arm en rijk wordt groter’ (GroenLinks), ‘Kabinet zet multinationals boven mensen’ (PvdA), ‘Verschrikkelijk gedrocht’ (PVV), etc.
Deze reacties horen bij het politieke spel dat de formatie nu eenmaal is. Het betekent echter niet dat de kritiek op het regeerakkoord ook inhoudelijk voldoende basis heeft. Het zijn voornamelijk losse flodders die vooral het eigen geluid benadrukken van de organisaties en partijen die aan hun achterban moeten laten horen dat zij nog wel degelijk bestaan. Interessant is dat zij hiermee vooral benadrukken te hebben gefaald in het goed vervullen van de opdracht van hun achterban. Het belang dat zij namens hun leden of sympathisanten vertegenwoordigen is niet of onvoldoende op de politieke agenda van de kabinetsformatie terechtgekomen.
De media bekreunen zich al maanden over de lengte van de kabinetsformatie die, als het kabinet op 26 oktober geïnstalleerd wordt in totaal 225 dagen zal hebben geduurd. Al 225 dagen lang vragen deze media naar de bekende weg, microfoon in de hand en camera in de aanslag. Iedere kruimel nieuws wordt uitvergroot, zelf als het geen nieuws is. Er wordt geklaagd over het feit dat de formatie een ‘black box’ is, maar zou transparantie een beter resultaat, binnen een korter tijdsbestek hebben opgeleverd? Het lijkt mij niet.
De kiezer heeft altijd gelijk?
Laten we teruggaan naar 15 maart toen duidelijk werd hoe kiesgerechtigde burgers hun gunst over de 28 deelnemende partijen hadden verdeeld. Dertien partijen kregen voldoende stemmen om met twee of meer zetels in de Tweede Kamer te komen. Dit is een politiek zeer diverse vertegenwoordiging waarbij zes partijen ieder slechts vijf of minder zetels hebben binnengesleept en gezamenlijk een totaal van 22 zetels bezet houden. Deze zes partijen vertegenwoordigen daarbij ook nog eens vaak belangen die veelal moeilijk met die van de ‘grotere spelers’ te combineren zijn en bij hen gemiddeld ook weinig weerklank vinden.
Van de zeven partijen die overblijven was de PvdA (negen zetels) onder Lodewijk Asscher na de desastreuze verkiezingsnederlaag niet bereid mee te regeren. Twee andere partijen werden óf door de andere partijen niet geaccepteerd als coalitiegenoot (PVV, twintig zetels) óf sloten zelf andere partijen als zodanig uit (SP, veertien zetels). Een vierde partij (GroenLinks, veertien zetels) bleek gedurende de onderhandelingen niet bereid of bij machte te zijn in het proces van coalitievorming voldoende politieke lenigheid te ontwikkelen om principiële uitgangspunten geheel of ten dele op te offeren, teneinde andere belangrijke delen van hun politieke agenda wél in belangrijke mate te kunnen realiseren. Naast principes is het hebben van lenigheid een belangrijke voorwaarde voor succes in het versnipperde Nederlandse politieke landschap.
Zo bleven er nog maar drie grote partijen over die, hoewel wezenlijk verschillend in achtergrond, overtuiging en achterban, bereid waren om bruggen te slaan naar elkaars standpunten. Samen beschikken deze partijen echter over slechts 71 zetels wat te weinig is om een meerderheidscoalitie te vormen. Nood breekt wet en ondanks het feit dat in de Nederlandse politiek ‘three a company’ is en ‘four a crowd’, moest er dus een vierde partij bij. Dit is een rol die de ChristenUnie traditioneel goed past. Zonder haar principes te verloochenen, weet zij goed gebruik te maken van het feit dat zij voldoende in het centrum van de politiek opereert om een welkome gast te zijn aan onderhandelingstafels waar deals gesloten kunnen worden die voor haar gedachtegoed en achterban gunstig zijn. Een mooi voorbeeld hiervan is dat zij tegen wist te houden dat een voor D’66 belangrijk punt, de ‘Voltooid leven wetgeving’, de ijskast inging. Zo ontstaat een vrij unieke liberaal-christelijke combinatie in een tijd waarin gemeenschapszin het lastig heeft en individualiteit een recht lijkt te zijn. Mogelijk dat er wederzijds begrip opbloeit waar de samenleving nog de positieve vruchten van plukken gaat. Tegelijkertijd zit er behoorlijk veel licht tussen de uitgangspunten van de verschillende coalitiegenoten en het kan ook niet anders dan dat dit vervolgens tot vervlakking van de visie van het aanstaande kabinet en de uitwerking daarvan in wet- en regelgeving leidt. Dit is een veel gehoord kritiekpunt en waarschijnlijk ook terecht, maar de vraag is of dat deze coalitie aan te rekenen is.
‘De burger’ bestaat niet en de politiek zit vast in ‘het systeem’
Als individuele burgers al niet weten wat zij echt willen, dan staat bijna wel vast dat het collectief daarvan, ‘de burger’, het ook niet weet. Het collectief is niet meer dan een verzameling van individuele wilsuitingen, die gezamenlijk geen eigen duiding toekomt, ongeacht wat media en politici er ook van zeggen. Er zullen vast heel veel boze burgers zijn, maar ieders omstandigheden zijn anders en hun behoeften ook. Eenieder die pretendeert te weten wat ‘de boze burger wil’ is een charlatan, hoewel dat -paradoxaal genoeg- niet onverlet laat dat burgers zich tot een dergelijke spreekbuis van hun generieke boosheid aangetrokken voelen. Naar mijn mening zal het nieuwe kabinet dat niet kunnen oplossen.
De boodschap waarmee kiezers de politiek opzadelen is nu eenmaal diffuus en het formeren van een kabinet, zeker als dat zoals nu uit vier partijen gaat bestaan, is alleen te volbrengen met veel kunst en vliegwerk. Onder deze omstandigheden zou het een wonder zijn als het regeerakkoord ons verrast had met een strakke visie en scherp beleid en is het dus wonderlijk de schuld voor het ontbreken van een dergelijke visie en beleid in de schoenen van de auteurs daarvan te schuiven. Als de opdracht al onmogelijk te interpreteren is, hoe kan de uitvoering daarvan dan bekoren?
Aangezien de burger individueel zijn keuze bepaalt binnen de randvoorwaarden van het systeem is niet hij, maar het systeem verantwoordelijk voor de chaos, of in ieder geval voor de onduidelijkheid, die als gevolg daarvan ontstaat. Zo is de kiezer individueel verantwoordelijk voor het uitbrengen van zijn stem, maar dat betekent geenszins dat de politiek alwetend is in het interpreteren van zijn wil. Hebben stemmers op de Partij voor de Dieren allen eenzelfde visie op buitenlands beleid? Denkt iedereen die voor Jesse Klaver heeft gestemd, dat kernenergie geen plaats heeft in groen beleid? De diversiteit in keuze is al groot, de nuance is zo mogelijk oneindig. De politiek wordt op pad gestuurd met een moeilijk te duiden en daarmee welhaast onmogelijke opdracht die niet anders dan tot teleurstelling kan leiden bij de uitvoering daarvan.
De grote versnippering van het Nederlandse politieke landschap (iedere burger lijkt zo’n beetje zijn eigen partij te hebben, maar vrijwel niemand is lid) geeft aanleiding tot zowel (te) grote verwachtingen bij burgers als gemengde en moeilijk door de politiek te interpreteren signalen. Tevens mag je je afvragen of sommige partijen door hun beperkte omvang in staat zijn een wezenlijke bijdrage te leveren aan de besluitvorming binnen het parlement. De bestuurbaarheid van het land lijkt ondergeschikt te zijn geworden aan de grote drang naar een evenredige en zo divers mogelijke vertegenwoordiging in het parlement. Hier ligt naar mijn mening een belangrijke oorzaak voor de verwijdering van de kiezer met de politiek, die zijn stem en die van anderen niet meer herkent in de uitkomst van het politieke proces.
Er zijn naar mijn mening slechts twee wegen om uit deze neerwaartse dynamiek te komen. Beide hangen samen met de structuur waarbinnen politieke partijen de verwachtingen van de kiezer voorafgaande aan de verkiezingen sturen. Zij verschillen echter in de consequentie die uit de verkiezingsuitslag wordt getrokken
Lijstverbinding nieuwe stijl
Binnen het Nederlandse politieke systeem worden kiezers getraind om zich voorafgaande aan verkiezingen te richten op wat partijen onderscheidt om vervolgens na de verkiezingen van hen te verwachten dat ze accepteren dat onderscheidende standpunten in een regeerakkoord zijn weggemasseerd. Dat is paradoxaal en voedt teleurstelling en verwijdering. Uitgaande van deze paradox stel ik een tussenstap voor die het voor de kiezer mogelijk maakt zich vooraf een beter beeld te vormen welk beleid hij steunen wil. Hiervoor zou een nieuw soort kiesdrempel dienen te worden ingevoerd, zonder dat dit het partijen overigens onmogelijk maakt in de Tweede Kamer gekozen te worden. In dit gedachtegoed zullen partijen voorafgaande aan de verkiezingen lijstverbindingen aangaan en aan die verbinding voorwaarden kunnen stellen. Binnen de lijstverbinding zijn partijen gebonden aan het voorafgaande aan de verkiezingen bereikte onderhandelingsresultaat. Een stem op een partij is daarmee direct ook een stem op de lijstverbinding waaraan betreffende partij zich verbonden heeft. De vijf groepen van partijen met het meeste aantal stemmen op hun lijstverbinding zullen zitting nemen in de Tweede Kamer. Partijen die geen lijstverbinding aangaan zullen daarmee waarschijnlijk niet in de Kamer komen. Een dergelijk lijstverbindingsakkoord schept voor de kiezer meer duidelijkheid vooraf en beoogt slechts die partijen in de Tweede Kamer toe te laten die voor andere partijen binnen de lijstverbinding een positieve en relevante bijdrage kunnen leveren en, in de ogen van die partijen, verantwoordelijkheid voor regeringsdeelname aankunnen. Het dwingt de burger te kiezen voor een ideologie (socialistisch, liberaal, confessioneel, groen, nationalistisch, etc.) en minder voor een belang alleen (ouderen, dieren, minderheden, privacy, etc.). Tegelijkertijd houdt het partijen scherp op het vertegenwoordigen van de belangen van alle burgers.
Partijen moeten zich vooraf uitspreken over de vraag hoe ze met onderlinge nuances omgaan en het tijdpad daarnaar toe wordt gedicteerd door het moment waarop de verkiezingen plaatsvinden. Dit dwingt geestverwante partijen vooraf tot het zoeken van overeenkomstige belangen in plaats van het opzoeken van verschillen en extremen. Slagen ze daar niet in, dan lopen ze het risico niet in de Kamer te komen. De gedachte achter deze opzet is dat de burger behalve voor een partij, ook kiest voor een visie op de maatschappij die breder is dan waar die individuele partij voor staat. Door de lijstverbinding die partijen onderling zijn aangegaan, is het voor de kiezer vooraf eenvoudiger vergelijkingen te maken tussen de lijstverbindingen en heeft hij meer inzicht in hoe deze zich van elkaar onderscheiden. Deze duidelijkheid moet leiden tot een grotere betrokkenheid van de burger bij de politiek.
Om deze gedachtegang te illustreren kan het volgende, op de uitslag van de Tweede Kamerverkiezing 2017 geënte voorbeeld dienen (ik heb hierbij -op basis van de verkiezingsuitslag- een arbitraire keuze gemaakt voor lijstverbindingen, maar het gaat hierbij vooral om de illustratie van het idee). Op basis van feitelijke en vooraf onderhandelde lijstverbindingen zou de uitslag uiteraard anders kunnen zijn geweest.
Scenario meerderheidscoalitie
Er zijn nu twee mogelijkheden. De eerste is het vasthouden aan de nu bestaande praktijk om op basis van meerderheden te regeren. Heeft een lijstverbinding meer dan 50% van de stemmen achter zich verzameld, dan is het eenvoudig. Die lijstverbinding gaat regeren. Dit is evenwel in de Nederlandse context onwaarschijnlijk. Coalitievorming zal noodzakelijk zijn en, net als nu, zullen lijstverbindingen onderling afspraken moeten maken over de gezamenlijke politiek gedurende de komende kabinetsperiode. Aangezien in het proces van het aangaan van lijstverbindingen de scherpe kantjes van de individuele partijstandpunten al zijn afgevlakt en de ideologische kernpunten juist zijn aangezet, is er meteen na de verkiezingen meer duidelijkheid over welke standpunten wel en welke niet overbrugbaar zijn. Dit maakt meer transparantie mogelijk en zou de snelheid van het proces kunnen bevorderen, hoewel de echte besprekingen over een coalitieakkoord net als nu, achter gesloten deuren plaats zullen vinden.
Op basis van het voorbeeld hierboven zijn er meerdere mogelijkheden om tot een meerderheidscoalitie te komen: Liberaal-Confessioneel (55,3%) of Socialistisch-Confessioneel-Groen (50,9%). Ik ben ervan overtuigd dat in de door mij voorgestane opzet de formatie aanzienlijk sneller zou zijn verlopen en er eerder duidelijkheid zou zijn geweest over mogelijk succesvolle combinaties.
Scenario minderheidskabinet
Hoewel het scenario meerderheidscoalitie tijdwinst op zal leveren, blijft er sprake van een zekere black-box en onzekerheid voor de kiezer wat er met zijn stem gebeurt als de lijstverbinding waar hij zijn keuze op heeft laten vallen, concessies moet doen in de coalitievorming. Beter is het daarom naar mijn idee als we, naar Scandinavisch model, afstappen van het primaat van de meerderheidscoalitie. Cijfers uit de Noord-Europese landen wijzen uit dat bij een systeem van minderheidsregeringen, de opkomst bij verkiezingen minstens zo hoog is, kabinetsformaties aanzienlijk korter duren en dat kabinetten gemiddeld minstens net zo lang zitten als bij ons.
Ook in dit scenario is de lijstverbinding tussen gelijkgestemde partijen voorafgaande aan de verkiezingen onontbeerlijk. Het grote verschil is echter dat bij deze insteek de lijstverbinding met het grootste aantal stemmen achter zich, regeringsverantwoordelijkheid neemt en per onderwerp (als zij zelfstandig geen meerderheid heeft) verbindingen aangaat met die partijen waarmee zij zaken kan/wil doen. Voor de pluriformiteit is dit een verademing en het betrekt de Kamer -en daarmee indirect de burger- veel meer dan nu het geval is, bij het inhoudelijke politieke proces. Het is daarmee ook veel transparanter en beter door de burger te volgen. Dit scenario is onderwerp geweest van een eerder artikel van mijn hand: Democratie voor Nederland 2.0 en voor een verdere uitwerking daarvan verwijs ik daar dan ook gaarne naar, met name ook voor de gevolgen hiervan voor de rol van de Eerste Kamer.
Tot slot
De ervaring leert dat de politiek niet staat te trappelen zich de maat te laten nemen en nog minder om zich in eigen vlees te snijden. Suggesties van buitenaf zoals hierboven verwoord worden in het algemeen dan ook niet met grote welwillendheid beschouwd. Het is daarom goed dat juist deze week (18 oktober) de staatscommissie parlementair stelsel met een probleemverkenning is gekomen met een analyse van de zwakke en sterke punten van de Nederlandse parlementaire democratie. De ‘thema’s’ die de staatscommissie heeft onderkend zijn waardevol en zullen dit en het komend jaar verder onderzocht en besproken worden met burgers en deskundigen. Interessant is dat de staatscommissie vraagtekens durft te zetten bij het systeem waarbinnen de politiek functioneert. Dat is een belangrijke stap. Uiteraard is een stelselwijziging een ingrijpende zaak en zal er zorgvuldigheid dienen te worden betracht. Zorgvuldigheid kost tijd, maar het gevaar ligt op de loer dat naarmate het vergezicht groter wordt, de oplossing verder weg komt te liggen. Focus is dus een vereiste. Het is in ieder geval goed te zien dat de staatscommissie niet vervalt in het generaliseren van de volkswil (zoals in ‘de burger’ vindt dit of wil dat), wat te vaak in de media gebeurt. Dat is een belangrijke winst in de analyse van het probleem en bij het zoeken naar mogelijke oplossingen.
De hierboven door mij aangedragen scenario’s beogen een bijdrage te leveren aan de discussie over de noodzakelijk geachte hervorming van het parlementaire stelsel. Het is zeker dat iedere burger individueel zou zijn geholpen als hij vroeger in het spel en beter dan nu het geval is, begrijpt wat de politiek de volgende vier jaar met hem voor heeft en daar zijn stem op baseren kan. Nog mooier zou het zijn als er een directere en transparantere relatie komt tussen de uitgebrachte stem en het al dan niet bereikte politieke resultaat.