In de relatie tussen de EU en haar lidstaten schuilt de zeer complexe vraag van soevereiniteit. De lidstaten zijn soevereine staten en toch zijn zij onderworpen aan de uitkomsten van besluitvorming die zij, samen met andere lidstaten, hebben gedelegeerd aan de Unie. Dit leidt regelmatig tot wrijving en is een dankbaar punt van kritiek voor partijen met een meer nationalistische agenda en anderen. Ook de media laten zich op dit vlak niet onbetuigd. In feite gaat het om de vraag of de Unie een intergouvernementele organisatie is of een supranationale federatie. Een in het oog springend verschil is de rol van besluitvorming tussen die twee. In het eerste geval komt veel waarde toe aan het soevereine karakter van de lidstaten en derhalve de mogelijkheid zich uit te spreken tegen een besluit of hieraan niet onderworpen te zijn (de zogenaamde ‘opt-out’).  Bij de supranationale federatie wordt juist de geest van de collectiviteit voorop gesteld, vooral door besluitvorming bij wijze van een vorm van (gekwalificeerde) meerderheid. Hoewel de EU vooralsnog nog steeds een combinatie is van deze twee, is het een feit dat de EU in de loop van de tijd steeds meer in de richting van meerderheidsbesluitvorming is gegaan. Bij de laatste grote verdragswijziging (Verdrag van Lissabon, 2007) zijn een groot aantal gevallen van besluiten waarbij voorheen unanimiteit vereist was omgezet naar meerderheidsbesluiten. 

Alles wijst erop dat de EU de facto al voor een groot deel een federatie is, ondanks het feit dat dat woord ten koste van alles wordt vermeden. Dit is in mijn ogen een ontwikkeling in de goede richting, alhoewel het blijven bestaan van de voorwaarde van unanimiteit ten aanzien van beslissingen (hetgeen gelijk staat aan mogelijkheid tot veto) op onderwerpen als belastingen, sociale zekerheid, buitenlandse politiek en veiligheidsbeleid helaas overeind zijn gebleven.

Het enkele feit dat er voor lidstaten de mogelijkheid bestaat te dreigen met een veto op een daartoe geëigend terrein, legt een bom onder het democratische karakter van de Unie. De minderheid legt hiermee de meerderheid haar (on)wil op en staat goede besluitvorming in de weg. Het vetorecht dat een beperkt aantal landen in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties toekomt laat zien dat het gebruik daarvan vaak in de weg staat van wat goed is en in stand houdt wat verkeerd is.

Interessant in dit verband is dat de Amerikanen bij de totstandkoming van hun staatsinrichting hun keuze voor een federatie motiveerden vanuit de constatering dat de individuele staten binnen hun toen nog confederatieve verband (1781-1789) afzonderlijk te zwak waren om zelfstandig een sterke staat te bouwen. Deze zwakte zien we ook in de EU en berokkent ons schade. Hoewel het een land dat aankondigt zich hierop te beroepen zeker niet populair zal maken, creëert het een oneigenlijke onderhandelingspositie ten aanzien van (ook juist) andere onderwerpen. Dit is niet bevorderlijk voor een sterke gemeenschappelijke politiek, temeer omdat de meeste lidstaten, met mogelijke uitzondering van Duitsland en wellicht Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, individueel te weinig gewicht in de schaal leggen om zelfstandig een vuist te maken.

De afgelopen jaren hebben mijns inziens laten zien dat Europa‘s aanzien, invloed en economisch potentieel, het verloren heeft van de zelfgekozen onmacht waarin wij ons na het afstemmen van de Europese Grondwet in 2005 hebben gestort. We zijn nu tien jaar verder en gesteld mag worden dat onze angst voor het verlies van soevereiniteit precies het omgekeerde heeft opgeleverd van wat we beoogden te bereiken. Onmacht in de besluitvorming, onderlinge afhankelijkheid en een gebrekkige daadkracht. Dit ondermijnt in mijn ogen het draagvlak voor de EU. Het kan echt beter, ondanks dat een aantal lokale politici anders propageren. Uiteindelijk is een federatie voor de minder invloedrijke staten en voor de kracht van het geheel, te prefereren boven het te machteloze verband waarbinnen de EU nu opereert op die terreinen waarvoor unanimiteit vereist is. 

Het is daarbij van groot belang een duidelijke afbakening te maken tussen wat in een federaal verband de bevoegdheden van de Unie zijn, en waar de lidstaten en mogelijk zelfs autonome regio’s, zelf over gaan. Subsidiariteit (het principe dat wetgeving en de uitvoering daarvan zo dicht mogelijk bij de burger moet plaatsvinden) is hierbij het leidende uitgangspunt. Buitenlands beleid, energiebeleid, defensie en veiligheid, immigratie, buitenlandse economische politiek en verdediging van de gemeenschappelijke waarden en doelstellingen (waaronder versterking van de interne markt), reken ik expliciet tot het federale niveau. De in 2005 afgestemde Europese grondwet zou een mooie leidraad kunnen zijn voor wat de exacte verdeling tussen Europese, nationale en regionale bevoegdheden en uitvoeringstaken zou moeten zijn. De Europese burger moet zich in ieder geval herkennen in het bestuur wat over haar wordt uitgeoefend en begrijpen waarom, welk besluit op welk niveau wordt genomen. Dit vergt helderder structuren en veel betere communicatie dan we tot nu toe gewend zijn van de EU. Media zullen dan vervolgens ook in staat zijn hierover duidelijker te rapporteren. Het vraagt ook een vertrouwen in de kwaliteit van de diverse lagen van de politiek, in de systemen en de instituties. Hier zal het in de volgende twee delen over gaan.

Posted
AuthorMark Goudsmit
CategoriesEuropa