Op 15 maart krijgen we de gelegenheid ons uit te spreken welke van de 28 tot de Tweede Kamerverkiezingen toegelaten partijen daadwerkelijk de kiesdrempel zullen halen en hoeveel zetels deze dan gaan verwerven. Gezien het versnipperde politieke landschap is het vrijwel onmogelijk dat één partij in ons land een meerderheid in de Tweede Kamer zal halen. Partijen zullen dus, indien ze regeringsverantwoordelijkheid willen dragen, overeenstemming dienen te bereiken over wat hen gezamenlijk bindt, hoe ze om zullen gaan met ‘onoverbrugbare’ verschillen en de wijze waarop zij invulling willen geven aan hun coalitie. Vanuit dat perspectief heb ik een blik geworpen op de verkiezingsprogramma’s van de grootste partijen en de doorrekening daarvan door het Centraal Planbureau (CPB).
Keuzes in kaart
Het rapport van het CPB, Keuzes in Kaart, beslaat een kleine 375 pagina’s en is een zeer gedegen doorrekening van de financiële gevolgen van de partijprogramma’s van die partijen die niet wegliepen voor een kritische blik van ervaren rekenmeesters. Het is moeilijk voor te stellen dat de gemiddelde kiezer hier diep induikt, zo hij er sowieso al enige aandacht aan besteden zal. Waarschijnlijker is dat het ammunitie vormt voor partijen zelf om standpunten van politieke opponenten te bestrijden. Voor mij schuilt het belang erin dat het een goed inzicht geeft in de waarschijnlijkheid of partijen elkaar beleidsmatig kunnen vinden nadat de verkiezingen zijn geweest en er een coalitie gevormd moet worden. Tot in detail worden in het CPB-rapport de beleidsvoornemens doorgerekend en niet alleen beoordeeld op hun gevolgen gedurende de aanstaande kabinetsperiode, maar ook ver daarna. Met name deze structurele effecten van een beleidspakket zijn belangrijk. In beleid omgezette voornemens, kunnen consequenties hebben op een termijn langer dan de periode waarin een partij deel uitmaakt van een regering. Soms kan de invloed van dergelijk beleid op de overheidsfinanciën ver na het verstrijken van de periode waarvoor dit beleid is ingezet, onevenredig groot zijn. Zodanig zelfs, dat er geen ruimte is voor ander nieuw beleid. In veel Zuid-Europese landen kunnen ze daar inmiddels goed over meespreken. Ze zitten gevangen in de kooi van eerder genomen onverstandige besluiten. Ombuigingen doen vervolgens veel pijn en zijn politiek moeilijk te verkopen. Zover mag het niet komen en het is daarom belangrijk dat partijen en kiezers zich bewust zijn van de gevolgen van de beleidskeuzes die ze maken. In een coalitieland als Nederland zullen er grote aarzelingen zijn verbintenissen aan te gaan met een partij die met haar plannen een groot financieel beslag legt op de toekomst. Dit komt de onderhandelingen niet ten goede en is op termijn ook voor het land niet goed. Om deze reden schenk ik bij de beoordeling van de partijprogramma’s veel aandacht aan de gevolgen op langere termijn van het door betreffende partijen voorgestane beleid.
Thema’s
Wat zijn de grootste thema’s gedurende deze verkiezingen? In de eerste plaats zijn dat mijns inziens de discussies over de mate van collectieve versus eigen verantwoordelijkheid. Ondanks het feit dat een dergelijk onderscheid niet meer zo absoluut is als het ooit was, zou je dit nog steeds kunnen aanduiden als een typische rechts-links-indeling. Het gaat hierbij over de mate van solidariteit in de zorg, de mate van ontslagbescherming voor werkenden, de vraag hoe snel en op welke wijze we onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen moeten afbouwen (milieu) alsmede over de houdbaarheid van ons AOW- en pensioenstelsel (sociale zekerheid). Daarnaast is een onderscheidend thema in de verkiezingen de mate waarin Nederland open moet staan voor de wereld: voor vluchtelingen en immigranten, voor globalisatie, voor Europa en/of de Euro en hoe om te gaan met geopolitieke bedreigingen. Dit thema vertaalt zich al snel in vraagstukken die raken aan veiligheid, defensie, internationale samenwerking, economie en financiën.
Politiek landschap
Als je de posities van de diverse partijen op voorstaande punten zou moeten vastleggen dan komt het volgende plaatje daarbij het dichtst in de buurt (met dank aan Rutger van den Noort van Opiniez.com):
Sinds het kabinet Rutte II is aangetreden in november 2012 is er in het politieke landschap wel het een en ander gewijzigd. Afgezien van het feit dat de partijen die het kabinet vormen (VVD en PvdA) zelf aanzienlijk in de peilingen zijn gedaald, is het politieke krachtenveld er in het algemeen niet simpeler op geworden. Naast tegenstellingen in de verhoudingen tussen links en rechts, zien we een toenemende verwijdering als het gaat om de wijze waarop onze plek in de wereld wordt gepercipieerd. Sluiten we ons af van Europa, de wereld of globalisatie of stellen wij ons daar juist voor open? In de afbeelding hierboven wordt het onderscheid gemaakt tussen Natiestaat en globalisatie. Zelf spreek ik liever van naar binnen gekeerd (terugtrekken op Nederland) en naar buiten gericht (openstaan voor de wereld). Deze dimensies staan voor verschillen in wereldbeeld en voor verschillen in benadering om problemen op te lossen. Deze indeling helpt ons een beeld te krijgen welke krachten bijdragen aan de mogelijke vorming van coalities of deze juist in de weg staan.
Het heeft er alle schijn van dat partijen die verdeeld zijn langs de lijnen rechts - links makkelijker tot samenwerking geneigd zullen zijn dan zij, die verdeeld zijn door de tegenstelling naar binnen gekeerd versus naar buiten gericht. Het eerste is historisch bewezen en werkbaar gebleken, het tweede uit de aard van de tegenstelling nagenoeg niet.
Ik houd nog even de hierboven weergegeven indeling aan en vergelijk de huidige verwachting op grond van de peilingen, met de uitslag van de Tweede Kamerverkiezing van 2012. Met name de meer naar binnen gekeerde rechtse partijen (PVV, SGP, VNL en Forum voor Democratie; hierna behoudend rechts genoemd) onder aanvoering van de PVV, hebben terrein gewonnen (+8,0%), terwijl het meer naar buiten gerichte rechtse blok (VVD, D66 en CDA; hierna: centrumrechts) en met name de VVD, een belangrijk deel van hun aanhang verloren is (-4,7%). Ook het naar buiten gerichte linkse deel van de partijen (GroenLinks, PvdA, 50PLUS en DENK; hierna: progressief links) hebben door de terugval van de PvdA een daling in steun gezien (-4,1%). De meer naar binnen gerichte linkse partijen (SP, ChristenUnie en de Partij voor de Dieren; hierna: behoudend links) hebben in totaal een zeer lichte winst gerealiseerd (+0,7%). Geen van de ‘blokken’ heeft een meerderheid, wel is het centrumrechtse blok zelfstandig het grootst (38,4%). Hier staat weer tegenover dat de linkse partijen samen weer groter zijn (40,4%) dan het centrumrechtse blok alleen.
Het is interessant te kijken welke combinaties van blokken mogelijk zijn, of juist niet. Het is zeer onaannemelijk dat partijen uit het centrumrechtse blok de samenwerking zullen zoeken met de PVV net zoals het maar zeer de vraag is of de progressief linkse partijen een gemeenschappelijke lijn kunnen vinden die bijvoorbeeld voor de SP aansprekend genoeg is om een belangrijk deel van haar uitgangspunten voor te willen opofferen.
Op basis van data van Peilingwijzer (bewerkt: 26 februari 2017)
Vorenstaande laat vooral zien dat het nogal wat geven en nemen zal vergen om na de verkiezingen een beleid te ontwikkelen waarin deelnemende partijen zich kunnen vinden en voor willen gaan staan. De doorrekeningen van het CPB laten ook zien dat de diverse partijprogramma’s totaal verschillende uitkomsten hebben op het vlak van werkgelegenheid, inkomensverdeling en de economische houdbaarheidseffecten daarvan.
In een viertal artikelen zal ik ingaan op de zeven partijen die volgens de laatste inzichten uit de peilingen, kunnen rekenen op meer dan 5% van de stemmen en op 50Plus die de laatste 6 maanden ook meer dan 5% scoorde, maar daar de laatste week net onder is gezakt. Samen zijn deze partijen goed voor bijna 87% van de (gepeilde!) stemmen. In het eerste deel richt ik me op de twee partijen die hun partijprogramma’s niet hebben laten doorrekenen: PVV en 50PLUS. Daarna zal ik me richten op de partijen aan de linkerkant van het politieke spectrum: PvdA, GroenLinks en SP. Vervolgens houd ik de partijen met een meer rechtse signatuur tegen het licht: VVD, D66 en CDA. Ik sluit af met een samenvatting en vergelijking tussen partijen naar aanleiding van de doorrekeningen van het CPB.
PVV
De PVV heeft niet alleen nauwelijks een partijprogramma, maar zij heeft haar standpunten ook niet onder het vergrootglas van het CPB willen (durven?) leggen. Zo handig als deze partij en vooral haar leider is in het trekken van aandacht, zo doorzichtig zijn zij in het ontlopen van enige verantwoordelijkheid voor het voorgestane beleid. Dit voedt de verwachting dat Wilders ondanks stoere verhalen over het willen zijn van premier, zichzelf al voorsorteert voor een slachtofferrol wanneer geen van de andere belangrijke spelers in het politieke veld dat avontuur met hem aan wil gaan. Als de PVV zichzelf al niet serieus neemt op dit vlak, moesten anderen dat ook maar niet doen. Een stem op de PVV lijkt vooralsnog een verloren stem. Massaal stemmen op de PVV daarentegen, dwingt andere partijen echter wel, nog meer dan in ‘normale’ omstandigheden het geval zou zijn, over ideologische barrières heen te stappen en onderling een brede coalitie aan te gaan. Dit zal de bestuurbaarheid en daadkracht waarschijnlijk geen goed doen, wat op termijn weer koren op de molen van Wilders c.s. is.
50PLUS
Een andere partij die weggelopen is voor de CPB-doorrekening is 50PLUS. De laatste peilingen geven aan dat zij kan rekenen op bijna 5% van de stemmen. Hoofdpunten van beleid zijn het terugdraaien van de AOW-leeftijd naar 65 jaar, instandhouden en waardevast indexeren van alle pensioenen, afschaffen van het eigen risico in de zorg en het stoppen van bezuinigingen op de zorg voor ouderen. Niet gehinderd door het feit dat de cijfers van het CPB een ander beeld laten zien, appelleert 50PLUS aan ouderen met de stelling dat zij degenen zijn die de afgelopen jaren het meest hebben ingeleverd. Door het ontbreken van de doorrekening van het programma van 50PLUS is het lastig oordelen over de financiële consequenties van deze beleidspunten. In het programma komen de woorden financiering en dekking niet eenmaal voor. Bij partijen die hun programma wel hebben laten doorrekenen met soortgelijke punten, is te zien dat de gevolgen van deze beleidspunten voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën desastreus zijn. Als 50PLUS vast blijft houden aan de uitgangspunten die de essentie van haar bestaansrecht vertegenwoordigen, en waarom niet, daar staat ze immers voor, is het moeilijk voor te stellen dat andere partijen bereid zijn met haar in zee te gaan.
Dit roept tevens de vraag op of een stem op een single-issuepartij als 50PLUS eigenlijk wezenlijk bijdraagt aan voor ouderen relevante veranderingen in beleid. Als we 50PLUS zelf buiten beschouwing laten, is of wordt namelijk 42% van alle kandidaten op verkiesbare plekken voor de Tweede Kamer nu of binnen de komende kabinetsperiode 50 jaar of ouder. Hiermee is deze bevolkingsgroep zeer redelijk binnen de Kamer vertegenwoordigd (38% van alle Nederlanders is 50 jaar of ouder).
Volgens de huidige inzichten bedraagt het totaal van de op de PVV en 50PLUS uit te brengen stemmen 21,3%. Als je daar de stemmen bij optelt van partijen die volgens de peilingen, buiten 50PLUS, ieder 5% of minder van de stemmen gaan binnenhalen (samen 11,9%) en waarschijnlijk in eerste instantie geen deel uit zullen maken van coalitiebesprekingen, dan kom je op een totaal van 33,2% van de stemmen (bij de verkiezingen van 2012 was dat nog 22,4%). Partijen die tot deze groep behoren zullen vooralsnog een beperkte directe bijdrage kunnen leveren aan het democratische proces. Deels omdat deze partijen zich niet in de kaart wensen te laten kijken, wellicht beducht voor het doorprikken van de luchtballonnen die ze geblazen hebben (PVV en 50 PLUS), deels door de betrekkelijk geringe omvang van betreffende partijen. Dit impliceert dat uit de resterende zes partijen die samen 66,8% van de stemmen vertegenwoordigen, een meerderheid van iets meer dan 50% gevonden moet worden om samen een coalitie te gaan vormen. Als hiernaast ook de invloed van de samenstelling van de Eerste Kamer in aanmerking wordt genomen, kan men zich met recht afvragen of de huidige staatkundige inrichting van ons land nog past bij deze tijd en helpt het land goed bestuurbaar te houden. In een eerder artikel, Democratie voor Nederland 2.0, heb ik daar mijn gedachten over geformuleerd.
In het volgende deel, dat op 3 maart verschijnt, zal ik ingaan op de programma’s van GroenLinks, PvdA en SP.