In het eerste deel van mijn reeks over de Tweede Kamerverkiezingen van 15 maart a.s. heb ik het diverse politieke landschap verkend waarin vier op basis van wereldbeschouwing verschillende partijblokken te onderscheiden waren. Tevens heb ik enige woorden gewijd aan de PVV en 50PLUS, twee partijen die ervan hebben afgezien hun programma’s te laten doorrekenen door het Centraal Planbureau en daarmee de kiezer en hun politieke concurrenten de kans ontnomen hebben inzicht te krijgen in wat hun plannen betekenen voor de economie, de werkgelegenheid en de houdbaarheid op langere termijn.

In dit deel van ‘Kiezen en delen’ richt ik me op een drietal partijen die aan de ‘linkerkant’ van het politieke spectrum opereren: GroenLinks, PvdA en SP.

Onderaan dit artikel heb ik een lijst opgenomen met daarin een nadere uitleg van een aantal gebruikte begrippen (in de tekst aangeduid met een *).

GROENLINKS

Volgens de inleiding van haar partijprogramma gaat GroenLinks zich de komende periode inzetten voor een groene economie waarin welzijn vooropstaat en de welvaart gedeeld wordt. GroenLinks wil dat Nederland vooroploopt in de samenwerking binnen Europa om de grote problemen van deze tijd op te lossen.

GroenLinks heeft een gebalanceerd programma samengesteld. De effecten van haar voorstellen lijken op hoofdlijnen betrekkelijk neutraal, echter binnen de diverse categorieën uitgaven en lasten vindt een enorme herverdeling plaats. Een goed voorbeeld hiervan is het milieu, een van de paradepaardjes van GroenLinks. Per saldo slaagt GroenLinks erin het EMU-saldo* (ofwel het overheidstekort) door maatregelen die het milieu betreffen, fors te verlagen. Door een handige combinatie van maatregelen (investeringsprikkels, belastingverlagingen, alsmede hogere en nieuwe milieubelastingen) wordt het EMU-saldo* teruggebracht met €18 mld.. Een deel van de maatregelen beïnvloedt het gedrag en brengt lastenverzwaringen mee voor burgers en bedrijven. Andere maatregelen richten zich weer op diezelfde burgers en bedrijven om hen (althans per saldo) voor de gevolgen van de lastenverzwaringen te compenseren. Bij burgers gebeurt dit door enerzijds de lagere inkomens te ontzien en anderzijds door hogere inkomens zwaarder te belasten. Een goed voorbeeld hiervan is het verschuiven van huidige werkgeverspremies (arbeidsongeschiktheid, WW en Zorgverzekeringswet) naar werknemers. Om werkenden met lage inkomens tegen de gevolgen daarvan te beschermen, voert GroenLinks een hogere heffingsvrije voet door en wordt het maximumbedrag waarover premies geheven worden losgelaten. Het resultaat is een belangrijke lastenverlichting voor bedrijven (€15,6 mld. in 2021) en voor werkenden met lagere inkomens, maar een verzwaring van de lasten voor werknemers met hogere lonen. Voor verschillende groepen burgers kunnen de plannen van GroenLinks dus heel anders uitpakken, terwijl er per saldo weinig lijkt te zijn gebeurd. De gevolgen van deze maatregelen laten zich het beste zien in het op langere termijn teruglopen van de Gini-coëfficiënt* die inkomensongelijkheid aangeeft. Ten opzichte van de mutatie daarvan bij ongewijzigd beleid (plus 2,9%), daalt deze als gevolg van de beleidsinitiatieven van GroenLinks met 6%-punten naar minus 3,1%.

In vogelvlucht laten het beleid en de gevolgen van het GroenLinks programma zich als volgt samenvatten:

CPB-doorrekening partijprogramma GroenLinks

Conclusie ten aanzien van het beleidspakket van GroenLinks

Het beleidspakket dat GroenLinks presenteert zit volgens de doorrekeningen van het CPB wat betreft de lange termijneffecten solide in elkaar. Ook de koopkrachteffecten zijn, afgezien bij de inkomensgroep boven de €100.000 (>500% wml), zonder meer positief. De banenwinst die de plannen van GroenLinks op langere termijn opleveren, is door met name het onvoldoende doorpakken op het vlak van sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid weliswaar niet zo hoog als bij sommige andere partijen, maar steekt daar desalniettemin toch niet ongunstig bij af. De koopkrachteffecten van de plannen van GroenLinks voor werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden zijn evenwichtig, hoewel dit, zoals eerder aangegeven, voor hen in het hogere inkomenssegment minder het geval zal zijn.

Zoals ik hierboven reeds signaleerde neemt de inkomensongelijkheid tussen mensen, die in Nederland in vergelijking met andere landen toch al aan de lage kant is, onder de plannen van GroenLinks verder af. Dit is vooral een politieke keuze en het laat zich ook moeilijk raden wat op langere termijn de consequenties zijn voor de arbeidszin, concurrentiekracht en de economie van een nog egalitairdere inkomensomgeving.

Zonder dat de cijfers van het CPB enige uitspraak (kunnen) doen over de effecten van de drastische plannen van GroenLinks om serieus werk te maken van de energietransitie, is het duidelijk dat het die partij op dat vlak menens is. De inzet van de ‘carrot and the stick’ van het fiscaal instrumentarium (stimuleren en heffen) zal zeker zijn uitwerking niet missen, maar of dit het compleet op zijn kop zetten van het belasting- en premiesysteem rechtvaardigt, is wat mij betreft wel een grote vraag. Het is bijvoorbeeld in het geheel niet duidelijk wat de invloed van hogere milieubelasting zal zijn op het vestigingsklimaat. Daarnaast kan de timing voor burgers zeer ongunstig uitpakken (stel bijvoorbeeld dat je net al een grote investering achter de rug hebt (nieuw huis, verbouwing) en je die extra inspanning niet financieren kan?).

Het geheel overziende echter, lijken de plannen van GroenLinks toch nog over voldoende aanknopingspunten te beschikken voor een constructieve dialoog met het oog op coalitievorming met andere serieuze partijen.

PARTIJ VAN DE ARBEID (PvdA)

De rode draad in de strijd voor een rechtvaardiger wereld moet volgens het verkiezingsprogramma van de PvdA gevonden worden in eerlijk delen, vast werk, goed wonen, een gezond leven, toegang tot scholing, emancipatie en recht op zeggenschap. Een ambitie dus waar niemand echt bezwaar tegen kan hebben. Interessant is hoe de PvdA deze ambitie tracht in te vullen. De beleidsvoornemens zijn voornamelijk gericht op de publieke sector (onderwijs, politie), zorg (afschaffing eigen risico) en de sociale zekerheid (verhoging AOW-uitkering). Opvallend is in dit verband dat de PvdA weinig onderneemt om werk te genereren in de (niet publieke) marktsector. Hoe kan een partij als de PvdA die al deze ambities uitspreekt, nagenoeg geheel aan deze sector voorbijlopen? Is dit niet juist de motor van waaruit de economie gevoed en de groei gegenereerd moet worden? Wat mij betreft is dit toch wel de grootste kritiek op de plannen van de PvdA. Zij gaat met haar rug naar de markt staan en wekt de illusie dat de overheid zelfstandig in alle noden kan voorzien. Afgezien van het feit dat dit onmogelijk is, werkt dit afhankelijk gedrag in de hand en creëert het een verwachtingspatroon wat in deze tijd niet meer reëel is.

CPB-doorrekening partijprogramma Partij van de Arbeid

Conclusie ten aanzien van het beleidspakket van de PvdA

De doorrekeningen van de lange termijneffecten van het beleidspakket van de PvdA door het CPB, laten wat mij betreft een zeer teleurstellend beeld zien. Van een partij die de afgelopen jaren regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen en in het kabinet de minister van Financiën geleverd heeft, had ik meer verwacht. Minister Jeroen Dijsselbloem gaf in een interview op 20 februari in De Gelderlander zelfs aan dat het begrotingstekort niet hoger zou moeten zijn dan 40% van het bbp*. Met de plannen van de PvdA gaat dat echter volstrekt niet lukken. De doorrekeningen van het CPB laten zien dat enerzijds de werkgelegenheidseffecten op lange termijn volstrekt tekortschieten en anderzijds dat de structurele impact op de overheidsfinanciën ontwrichtend is. Op termijn leveren de miljarden verslindende plannen van de PvdA slechts 7.000 banen op en zit het land opgescheept met een negatief houdbaarheidssaldo* van €8 mld. (als dit saldo 0 is dan is de overheidsbegroting op langere termijn houdbaar). Het valt moeilijk in te zien hoe deze plannen anders te financieren zijn, dan door de lasten hiervan af te wentelen op de marktsector.

Behoudens een niet nader gepreciseerde collectieve voorziening voor een deel van de risico’s die ‘kleine’ werkgevers bij loondoorbetaling bij ziekte zou moeten regelen, lijkt het erop dat de PvdA zich weinig gelegen laat liggen aan het feit dat ondernemers, vooral in het midden- en kleinbedrijf, terugdeinzen voor de risico’s die arbeidsongeschiktheid en de Wet werk en zekerheid voor hen met zich meebrengen. In het kabinet Rutte II heeft de PvdA het vier jaar lang mogen proberen, maar het is en blijft roeien tegen de stroom in. De fixatie op vast werk is niet meer van deze tijd en disruptief gebleken. Het is niet mogelijk banen te creëren als het risico daarvan alleen bij werkgevers ligt. De PvdA bereikt met haar opstelling het tegenovergestelde van wat ze wil: mensen worden in de ‘flexibiliteit’ gedreven en de druk op sociale voorzieningen neemt alleen maar verder toe. Meer dan enige andere partij uit mijn vergelijkingen, legt de PvdA de lasten voor haar plannen neer bij bedrijven (bijna 40% hoger dan de SP, die een goede tweede is op dit punt).

Ondanks het feit dat de inkomensongelijkheid op lange termijn fors afneemt (met 5,7%-punten ten opzichte van de mutatie in de Gini-coëfficiënt* bij ongewijzigd beleid), blijkt uit de doorrekeningen van het CPB, dat de koopkracht onder de plannen van de PvdA voor nagenoeg iedereen tot redelijke uitkomsten leidt. Alleen de hoge inkomens blijven relatief achter.

Zo op het oog lijkt het erop dat vooral het vasthouden aan vaste banen als hoeksteen van de economische infrastructuur, een belangrijk breekpunt is in mogelijke coalitieonderhandelingen. Als het de PvdA lukt zich aan het dogma te ontworstelen dat vast werk heilig is, zie ik verder geen reden waarom deze partij niet aan kan sluiten bij besprekingen rond de vorming van een nieuwe, brede coalitie.

SOCIALISTISCHE PARTIJ (SP)

De SP gaat volgens haar verkiezingsprogramma de campagne in met de slogan ‘Pak de macht’ om vervolgens in het voorwoord te betogen dat ze er voor iedereen is. Dat is interessant, want hiermee wordt op de eerste inhoudelijke bladzijde van het programma al de eerste belofte gedaan die de SP, gelet op de inhoud van het programma en de consequenties ervan, niet kan waarmaken. De SP zet zich, zoals zij dat zelf noemt, af tegen ‘de politiek van de elite’. Zijn dat degenen die het land besturen of iedereen met wie dit kabinet zaken heeft gedaan gedurende deze kabinetsperiode? Ongeacht het antwoord heeft de SP nog wel een lange weg te gaan als het gaat om het pakken van de macht. Vast staat dat ze zeker niet in staat zal zijn er daarbij voor iedereen te zijn.

De SP heeft een tien-punten-programma opgesteld om de daad bij het woord te voegen. Hierin wordt onder meer het eigen risico in de zorg afgeschaft en de zorgpremie inkomensafhankelijk gemaakt, worden het minimumloon, de AOW en het sociaal minimum met 10% verhoogd, wordt de AOW-leeftijd weer verlaagd naar 65 jaar, gaan de huren omlaag, worden de klassen kleiner en wordt de huidige Europese Commissie afgeschaft. Is dit een programma waarmee bruggen worden geslagen naar andere partijen? Het lijkt er sterk op dat de SP zich met dit programma voorsorteert om de macht over te laten aan anderen dan zichzelf en zich de komende jaren weer terug te trekken op haar rots en de politieke elite te beschuldigen van asociaal gedrag.

CPB-doorrekening partijprogramma SP

Conclusie ten aanzien van het beleidspakket van de SP

De prijs die de SP betaalt voor het verhogen van het minimumloon is hoog. Op langere termijn resulteert dit in het vernietigen van werkgelegenheid met 168.000 fulltimebanen (als we de 154.000 banen buiten beschouwing laten die verloren gaan door het terugbrengen van de AOW-leeftijd naar 65 jaar). Kennelijk is de SP erop uit mensen met werk te begeleiden naar uitkeringen en de rekening daarvoor neer te leggen bij het bedrijfsleven en vermogenden. Onder de plannen van de SP wordt de Gini-coëfficiënt* voor inkomensongelijkheid met 14,4%-punten verlaagd ten opzichte van hetgeen het geval zou zijn bij ongewijzigd beleid. Het vernietigen van werkgelegenheid en de rekening daarvan leggen bij mensen waar wat te halen valt, zorgt ervoor dat de inkomensverschillen op drastische wijze verminderd worden. Dat dit gepaard gaat met het op termijn onderuithalen van de welvaart van ons land, moeten we kennelijk maar op de koop toe nemen. Het doel heiligt bij de SP overduidelijk de middelen.

SP-kiezers worden opgewarmd met beloften die niet waar te maken zijn en die geen ander doel dienen dan ideologische luchtfietserij. Er is geen partij in deze verkiezingen die bereid zal zijn haar krediet te verspelen bij de eigen achterban door hierin mee te gaan. Omgekeerd is het zo dat als de SP delen van deze beloften inslikt, zij zich bij haar eigen achterban in de voet schiet. ‘Leve de onmacht’ is waarschijnlijk een beter etiket voor het verkiezingsprogramma van de SP. Volgens de laatste inzichten op basis van Peilingwijzer (per 2 maart), gaan hiermee weer 8,5% stemmen verloren van de hoeveelheid stemmen die nodig zijn om een kabinet te vormen van partijen die standpunten hebben die wel overbrugbaar zijn. Was dat naar analogie van het rekensommetje aan het einde van mijn eerste deel van ‘Kiezen en delen’ (maar geactualiseerd met de laatste uitkomsten van Peilingwijzer) nog 67,6%, dan is daar nu nog 59,1% van over. Als Peilingwijzer de uiteindelijke verkiezingsuitslag goed voorspelt, dan gaan we na 15 maart een heel zware kabinetsformatie tegemoet.

In deel drie van deze reeks, dat rond 7 maart verschijnt, verdiep ik me in de (gevolgen van de) verkiezingsprogramma’s van VVD, D66 en CDA.

 

Gehanteerde begrippen