In het artikel wordt meer dan de suggestie gewekt dat ontwikkelingslanden, waarin via in Nederland gevestigde tussenholdings geïnvesteerd wordt, substantiële bedragen aan bronbelasting mislopen op dividenden en interest.  Op basis van het artikel maak ik op dat Weyzig zich voor zijn onderzoek baseert op data van de DNB  met betrekking tot investeringsstromen richting ontwikkelingslanden welke lopen over Nederlandse financiële holdings. Tot zover niets aan de hand (hoewel ik me wel afvraag hoe hij verband heeft weten te leggen tussen door deze holdings ontvangen en uitbetaalde dividenden met herkomst ontwikkelingslanden).

Vervolgens concludeert Weyzig op basis van een onderzoek naar de rol van belastingverdragen dat de Nederlandroute multinationals belastingvoordeel oplevert met een verlies van enkele honderden miljoenen per jaar aan inkomsten voor ontwikkelingslanden. Echt wetenschappelijk klinkt dat niet, maar ook bij nadere bestudering lijkt deze claim lastig hard te maken.

Geïnspireerd door het onderzoek naar de omvang en bron van investeringsstromen richting Afrika op pagina 3 in dezelfde krant, heb ik voor dat continent de belastingverdragen en met name de dividend- en interestbronbelastingpercentages op een rijtje gezet (ik kan de door Ernst & Young via de App store gratis ter beschikking gestelde Global Tax Guides zeer aanbevelen).  Nederland heeft met 11 Afrikaanse landen een belastingverdrag. Dat is evenveel of minder dan bijvoorbeeld België, Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk hebben.

Van deze 11 heeft Nederland slechts vijf verdragen waarin het bronbelastingpercentage voor dividenden en/of interest lager is dan hetgeen op basis van de desbetreffende wetgeving in dat ontwikkelingsland wordt ingehouden in niet-verdragssituaties. In geen van deze vijf verdragen heeft Nederland enige vorm van exclusiviteit ten aanzien van een laag inhoudingspercentage. In één situatie (Zambia) hebben zeven andere landen een gelijkwaardig of lager bronbelastingpercentage weten te bedingen. Nigeria geeft alle verdragspartners een ‘korting’ op het algemene tarief van 10% naar 7,5%. Zowel Zuid-Afrika (36 keer), Tunesië (36) en Zimbabwe (15) geven gelijke of ruimere voordelen aan hun andere westerse en niet-westerse verdragspartners als waar Nederland aanspraak op kan maken.

In het bronbelasting percentage ligt dus kennelijk niet de oorzaak van de populariteit van Nederland als “investeringsvehikel”.  Wat is hier dan wel aan de hand?

Het is opvallend dat in weinig analyses over dit onderwerp gewag wordt gemaakt van het instituut “deelnemingsvrijstelling”, wat de hoeksteen is van het winstbegrip in de Nederlandse vennootschapsbelasting.

De deelnemingsvrijstelling gaat, kort samengevat, uit van het zeer eerbare principe dat winst slechts één keer, en dan slechts bij de entiteit welke die winst realiseert, onderworpen mag zijn aan vennootschapsbelasting. Dit impliceert dat Nederland geen vennootschapsbelasting heft over winst welke eerder aan een soortgelijke heffing is onderworpen geweest.  Nederland was daar redelijk uniek in, maar gedurende de laatste decennia zijn andere landen tot gelijksoortige inzichten en uitwerkingen gekomen en staat Nederland in dit opzicht dus niet meer alleen. Grote uitzondering hierop zijn bijvoorbeeld nog de Verenigde Staten en Japan.  In deze landen wordt de in het buitenland verdiende winst, wanneer deze via dividenduitkering daar naartoe wordt  uitgekeerd, alsnog tegen het in die landen (en zeker wat de Verenigde Staten betreft hogere) geldende tarief in de heffing betrokken, waarbij onder zekere voorwaarden wel aftrek mogelijk is van reeds over die winst geheven belastingen in het buitenland.

 

Bij een heffing tegen een tarief van 35% in de Verenigde Staten is voor te stellen dat aldaar gevestigde concerns zoekende zijn om die heffing uit te stellen. Daar biedt het Nederlandse systeem van de deelnemingsvrijstelling, weliswaar in oorsprong onbedoeld maar toch, een mogelijkheid voor. Op basis van dit uitgangspunt is Nederland fiscaal een interessante basis voor investeringen. De gedachte en suggestie dat daarmee ontwikkelingslanden inkomsten afhandig wordt gemaakt is feitelijk onjuist. Als de Verenigde Staten een systeem hadden als de deelnemingsvrijstelling dan zou Nederland als tussenschakel overbodig zijn. Bovendien, en dat is in dit verband zeer relevant, mag worden aangenomen dat betreffende ontwikkelingslanden, gebaat als zij zijn bij buitenlandse investeringen en gelijk nu al het geval is bij andere westerse en niet-westerse mogendheden, geen enkele schroom hebben een verdrag met de Verenigde Staten en andere soortgelijke landen te sluiten waarin een redelijk bronbelastingpercentage opgenomen is.

Laten we dus ophouden te doen of  Nederland door zijn verdragen netwerk verantwoordelijk is voor (tekorten op) overheidsbegrotingen in ontwikkelingslanden of dat ontwikkelingslanden te naïef zijn om goed te onderhandelen. Voor zover winst wordt “afgeroomd” zijn belastingverdragen daar niet het instrument voor.

Iedere ondernemer dient zich bij de allocatie van inkomen en het toerekenen van kosten over landsgrenzen heen te houden aan talloze nationale en internationaal geldende regels en overeengekomen normen. Deze zijn echter complex en niet op elkaar afgestemd.  Dit creëert kansen en bedreigingen. Landen beschikken over een juridisch en wettelijk kader om hun “fair share” aan heffing te realiseren, daartoe in toenemende mate geholpen door een efficiëntere en effectieve gegevensuitwisseling tussen staten. Dat is een stap in de goede richting.

 Anders dan Weyzig ben ik dus van mening dat niet de belastingverdragen de “steen des aanstoots“ zijn. Het lijkt er meer op dat nationale politici, om op zich begrijpelijke en vaak verstandige redenen, hun eigen fiscale instrumentarium en flexibiliteit niet wensen in te ruilen voor een internationaal geharmoniseerd keurslijf. Zolang individuele staten principieel van elkaar verschillende systemen hanteren op basis waarvan de omvang van de winst wordt bepaald, zal deze situatie blijven bestaan. De huidige situatie is een reactie op de onbalans in het systeem en het onvermogen deze onbalans te repareren. Zoals vaak worden oorzaak en gevolg door elkaar gehaald en staat en valt de uitkomst met het maken van een juiste analyse van de relevante feiten en omstandigheden. Door dit niet te doen wordt politiek bedreven en lopen we het risico een verkeerde oplossing te krijgen voor het eigenlijke probleem.

Posted
AuthorMark Goudsmit